zondag 31 augustus 2008

Griekse Verlichting in de donkere dagen voor kerst

Timbres, mei 2008

Op 12 en 13 december, de donkere dagen voor kerst, brandt in het Orgelpark het vuur van Prometheus – de Griekse godenzoon die onder meer ambachten en techniek aan de mens gaf. Een groots geschenk, en het is vandaag de dag niet over het hoofd te zien dat de mens er werk van heeft gemaakt. Sterker nog: de ontwikkeling ervan is niet te stuiten.
Dat klinkt op het eerste gezicht misschien positief, maar eigenlijk schuilt er een Inconvenient Truth in à la Al Gore. Juist dat onstuitbare lijkt immers de bron te zijn van het klimaatprobleem dat de wereld teistert. Zo bekeken is meteen ook duidelijk dat Inconvenient een ronduit zwakke term is, want de onstuitbaarheid van de wereld – Let’s face it, zou Gore zeggen – maakt het klimaatprobleem in feite onoplosbaar. En eigenlijk allerlei andere problemen ook, zoals de toename van de wereldbevolking en de ontwikkeling van allerlei wapentuig.
Of – is dat ál te somber gedacht? Kan Prometheus’ vuur niet ook op een positieve manier gebruikt worden?
Dat zijn de twee draaipunten van het Prometheus-festival in het Orgelpark: hoop en tragiek, optimisme en realisme. Op het programma staan [....]. Over wie Prometheus was en hoe hij in de loop van de geschiedenis is gezien, schrijft filosoof Jan-Willem Tamminga op deze en de volgende bladzijden. Daarna volgt uitvoerige informatie over het festivalprogramma.


Hij stal het vuur van de goden en gaf aan de mensen ambachten om ze zelfstandig te maken: Prometheus. Daarmee riep hij de toorn van de goden over zich af, met een loodzware straf als gevolg – een thematiek die hem in de Europese cultuur tot één van de bekendste mythische helden heeft gemaakt. Niet alleen lieten allerlei schrijvers, musici, schilders en andere kunstenaars zich door hem inspireren, hij werd ook hét symbool van de technische vooruitgang en de wetenschappen in het algemeen. Met altijd op de achtergrond de schaduw van Pandora: voert de menselijke hybris of hoogmoed hem niet naar zijn eigen ondergang?

Titaanse toestanden
Volgens de Griekse mythen was Prometheus – zijn naam betekent ‘hij die vooruitdenkt’ of ‘tevoren wetend’ – een zoon van de titanen, de goden van hemel en aarde. Over Prometheus gaan verscheidene verhalen rond uit verschillende perioden. De bekendste daarvan zijn van de dichters Hesiodus en Aeschylus.
Zijn verhaal begint met de opstand van de Titanen tegen hun vader Ouranos, de hemel, tot dan toe de oppergod en getrouwd met de godin Gaia oftewel de aarde. Na de overwinning van de Titanen wordt de jongste van hen, Kronos, de nieuwe oppergod.
Kronos verslindt, om zijn macht te beschermen, zijn eigen kinderen zodra ze geboren zijn. Alleen Zeus ontkomt, door een list van zijn moeder Rheia. Zeus groeit op het eiland Kreta op, en keert daarna terug om wraak te nemen op zijn vader. In deze ‘titanenstrijd’ duikt Prometheus op, zoon van Japetos en neef van Zeus; hij kiest de zijde van Zeus omdat hij meer hecht aan diens intelligentie dan aan de brute kracht waar het optreden van de Titanen mee gepaard gaat.
Tot aan de titanenstrijd leven mensen en goden, beiden kinderen van Gaia, in harmonie met elkaar. De goden zijn als een soort herders voor de mensen. Na de overwinning ontpopt Zeus, nu oppergod van de Olympus, zich als een tiran die de mensen wreed onderdrukt.
Prometheus daarentegen trekt zich het lot van de mensen aan. Hij leert hen technieken, ambachten en kunsten waarmee ze voor zichzelf kunnen zorgen en zich uit hun achterlijke staat verheffen.
Onvermijdelijk komt het moment dat de goden en de mensen definitief uiteengaan. Ter gelegenheid daarvan wordt een offermaaltijd gehouden, waarbij de verhouding tussen goden en mensen vastgelegd zou worden.
Prometheus verdeelt een geslachte stier in twee hopen, één met het vlees en de beste delen verstopt in de maag, en een grotere hoop met botten, afgedekt met het smakelijk uitziende niervet. Zeus mag het deel kiezen dat hem het beste lijkt; het andere deel zal voor de mensen zijn. Wonderwel kiest de oppergod voor de berg met slachtafval. Dat is althans het verhaal volgens een van de vele versies. In een andere versie doet Zeus alsof hij in de list van Prometheus trapt, om een aanleiding te hebben zich op de mensen te wreken.
Hoe het ook ‘in werkelijkheid’ is gegaan, één ding ontbreekt de mensen nog: het vuur. Uit woede had Zeus dit de mensen onthouden. Zonder de mogelijkheid zelf vuur te maken of het te bewaren zal de mensheid van de hemel afhankelijk blijven. Prometheus houdt een rietstengel in de brandende wagen van de zonnegod Hesiodos en brengt de brandende stengel naar de aarde. Met dit vuur krijgen de mensen de mogelijkheid aan de goden gelijk te worden. Zeus is woedend en verbant Prometheus naar de uiterste grens van het land van de Skythen. Daar wordt hij gestraft door Nemesis, de meedogenloze godin van de gerechtigde wraak. Aan een rots vastgeketend door de smit-god Hefaistos, komt er iedere dag een adelaar aanvliegen om zijn lever uit te pikken, die ’s nachts weer aangroeit.

De doos van Pandora
Zeus straft de mensen door hen de eerste vrouw te zenden: Pandora, wat ‘zij die alles geeft’ betekent. Zij was gemaakt door Hefaistos en bezield door de godin van de liefde, Afrodite, die haar had uitgerust met grote schoonheid en verleidelijkheid.
Zij komt bij Prometheus’ broer Epimetheus, ‘hij die achteraf tot wijsheid komt’. In andere verhalen wordt hij neergezet als de niet al te slimme broer van Prometheus, die hem had gewaarschuwd nooit een geschenk van Zeus aan te nemen. Epimetheus huwt echter Pandora.
Zij heeft van de goden een gesloten kruikje meegekregen, later spreekwoordelijk geworden als ‘de doos van Pandora’. Ze kan haar nieuwsgierigheid naar de inhoud niet bedwingen en opent de kruik. Meteen ontsnappen uit de kruik allerlei vormen van rampspoed als ziekten, zwaar werk, oorlog, ruzie, honger en dood. Als zij de kruik snel wil sluiten is het te laat. De ellende is ontsnapt, verspreidt zich over de bewoonde wereld en dringt overal de huizen van de mensen binnen. Alleen Elpis, de hoop, is in het kruikje achtergebleven, zodat hoop het enige is wat de mensen nog rest. Waren de mensen dus bijna gelijk aan de goden geworden, nu worden ze daardoor zwaar gestraft.
Uiteindelijk verlost Zeus’ zoon Herakles Prometheus uit zijn lijden door de adelaar met een pijl te doden. Zeus’ woede is ondertussen wat bekoeld en Prometheus mag terugkeren uit zijn verbanning. Omdat hij echter volgens de goddelijke eed voor altijd aan de rots vastgeketend zou moeten blijven, draagt hij sindsdien een stukje van de rots aan een ketting om zijn hals.

Van Rousseau tot Frankenstein
De beeldvorming rond Prometheus is door de eeuwen heen steeds veranderd. Terwijl Hesiodos de nadruk legde op Prometheus’ keuze vóór de mens en tegen Zeus en de goden, stelde Aeschylus in De geketende Prometheus scherp op de wreedheid van de straf (zij het niet zonder Prometheus te vermanen zich onderdaniger op te stellen tegenover Zeus). Latere Griekse verhalen en de Romeinse literatuur verbeeldden Prometheus als de god die de eerste mensen uit klei schiep en met hemels vuur bezielde. Weer later, in de Middeleeuwse literatuur, gold hij als vuurbrenger, als tegenbeeld van de Schepper van de Bijbel, maar ook als al te ambitieuze astronoom. In de Renaissance werd hij juist de personificatie van het menselijke intellect, wat voor Verlichtingsfilosoof Rousseau in 1750 vervolgens reden was om hem te zien als vijand van de paradijselijke rust waarin de primitieve mens zich ooit zou hebben bevonden. In de daarop volgende Duitse Romantiek stond Prometheus voor het afschudden van de vrees voor goddelijk, kerkelijk en ook aards gezag. Dichters, musici en filosofen als Goethe, Byron, Beethoven, Herder en Schlegel associeerden Prometheus met de kunst en het afwerpen van alles wat de creativiteit van de mens of de individuele kunstenaar aan banden legt. In feite is er sprake van een golfbeweging: een tijd waarin het intellectuele aspect van Prometheus wordt geprezen volgt op een tijd waarin juist het gevaar daarvan wordt benadrukt.
Het thema van de technische beheersing van de natuur door de mens, waarna de techniek zich tegen diezelfde mens keert en hem verslindt, komt heel duidelijk naar voren in de roman Frankenstein: or The modern Prometheus van Mary Shelley. Hoofdpersoon Victor Frankenstein creëert een gedrocht en brengt het tot leven, maar het monster heeft geen ziel. In zijn verlangen naar liefde en tederheid, en de woede over de onmogelijkheid daarvan door zijn angstaanjagendheid, vermoordt hij verscheidene mensen. De student achtervolgt zijn eigen schepping om deze te doden, maar het monster brengt uiteindelijk zijn schepper om het leven. Shelley wijkt af van de antieke verhalen door de vernietiging compleet te maken, in plaats van een zekere tragische verzoening te laten plaatsvinden op het eind, zoals in het verhaal van Aeschylus.

Nietzsche
De Duitse filosoof Friedrich Nietzsche gebruikt in De geboorte van de tragedie de mythe van Prometheus om zijn afkeer van het christendom kracht bij te zetten, en om zijn ideeën over de Übermensch vorm te geven. Hij trekt een vergelijking tussen de zondeval uit de Joods-christelijke verhalen en Prometheus die het vuur van de goden steelt.
De ‘gewone’ Griekse kunstenaar had altijd een vaag gevoel van wederzijdse afhankelijkheid ten opzichte van de goden. De titanische kunstenaar Prometheus vond daarentegen, volgens Nietzsche, in zichzelf de trotse overtuiging dat hij mensen kon voortbrengen en goden vernietigen, dankzij zijn hogere wijsheid, waarvoor hij dan wel met eeuwig lijden moest boeten. Prometheus verenigde ‘de kostelijke “kunde” van het grote genie, waarvoor zelfs het eeuwige lijden nog een te geringe prijs is, met de strenge trots van de kunstenaar’, zegt Nietzsche.
De mythe komt volgens hem voort uit de grote waarde die een primitieve mensheid aan het begin van de weg naar beschaving hecht aan het vuur, waar het zelf over wil beschikken in plaats van dat het hem als een bliksemschicht of als zonnewarmte van de hemel geschonken wordt.
Het stelen van het vuur van de goden is in de wat buitenissige gedachtegang van de filosoof met de hamer niet minder dan een misdrijf, dat, ‘vanwege de waardigheid die het aan het vergrijp verleent, schril afsteekt tegen de Semitische mythe van de zondeval, waarin de nieuwsgierigheid, de leugenachtige voorspiegeling, de verleidbaarheid, de zinnelijkheid, kortom een reeks van met name vrouwelijke hebbelijkheden, als oorsprong van het kwaad werden beschouwd.’ De Joods-christelijke verhalen zijn volgens Nietzsche maar kleinburgerlijk gedoe vergeleken met de heroïek van de helden in Griekse mythen.
Nietzsche zet met De geboorte van de tragedie het idee van het tragische, dat door de christelijke verlossingsleer ver uit de aandacht was geraakt, weer op de kaart van het denken. Het (menselijk) streven naar volmaaktheid is altijd gedoemd ten onder te gaan aan zijn eigen succes; het grootste, tragische ongeluk zit altijd verscholen in de nauwelijks bereikte perfectie.

De tragiek van Prometheus
Dit tragische element is ook nadrukkelijk aanwezig in huidige discussies over toepassing van techniek. Door de diefstal van het vuur kon de mens zijn lot in eigen handen nemen, maar hoe vaak lijkt de technologische samenleving niet te ontaarden in een monster van Frankenstein dat zijn eigen makers verslindt?

dinsdag 1 april 2008

Niemand wil over volgzame zoons lezen


Nederlands Dagblad, juni 2008

“Als geslaagde auteurs over hun favoriete literatuur schrijven, ontstaan de mooiste zelfportretten”, zei Vladimir Nabokov. De Zuidafrikaanse schrijver J.M. Coetzee spiegelt zich veelvuldig aan de wereldliteratuur.
In de essaybundel Wat is een klassieke roman stelt hij de vragen van de lezer.
Wat maakt klassieke schrijvers tot klassieke schrijvers? En wat is dat, klassiek? Welke boeken overleven en welke niet? Welke rol spelen hierbij de auteur zelf, de lezer en de tijdgeest?

De inleiding op de essays is een lezing van Coetzee uit 1991. Hij verwijst naar de dichter T.S. Eliot, die in 1944 een lezing getiteld What is a classic hield. Deze beschouwde het Rome zoals beschreven in de Aeneas van Vergilius als de bakermat van de Europese cultuur, en daarmee als het centrum van de beschaafde wereld. De oorspronkelijk Amerikaanse Eliot definieert een culturele identiteit voor Europa die hij graag op zichzelf betrekt; volgens Coetzee kenmerkt dit een provinciaal of koloniaal die dolgraag aansluiting wil bij een hoogstaander cultuur dan zijn eigen.
Hierin schuilt ook Coetzee’s tragiek, geboren in Zuid-Afrika, ver van de Europese cultuur.
Het brengt hem bij een overrompelende ervaring uit zijn vijftiende levensjaar. Waarom sloeg de muziek van Bach, die hij bij toeval hoorde, bij hem in als een bom?
Klassiek is, aldus Coetzee, de manier waarop Bach door de eeuwen heen overleefde. Bach werd al tijdens zijn leven op zolder gezet door de nieuwe stroming van aan de Verlichting verwante componisten als Mozart, Haydn en zijn eigen zoons. Pas na tachtig jaar werd hij onder het stof vandaan gehaald door Mendelsohn, die in 1829 weer de Mattheüspassie uitvoerde. Bach overleefde de kritiek waaronder hij werd bedolven en kwam weer bovendrijven.
Maar ondertussen waren er vakmusici die Bach bleven spelen. Zijn erfenis werd in kleine kring levend gehouden, tot de tijd rijp was om hem weer in volle glorie te laten klinken. Vanaf hier gaat de vergelijking tussen muziek en literatuur mank, erkent Coetzee.
Muziek uitvoeren is werk voor vakmensen, lezen doet iedereen. Opmerkelijk is dat hij niet spreekt over schrijvers die ook voortbouwen op de klassieken en op elkaar, wat Coetzee in zijn eigen romans veelvuldig doet.
“Het klassieke definieert zichzelf door te overleven. Daarom behoort een kritische benadering van het klassieke, hoe vijandig ook, tot de geschiedenis van het klassieke, onvermijdelijk en zelfs gewenst.”
Als scherpe kritiek een voorwaarde is om klassiek te worden, zit het Coetzee niet mee dat zijn boeken vooral worden bejubeld.

Op eieren
Coetzee spreekt niet graag over zichzelf en mijdt openbare optredens en interviews. Zelfs werd in 2003 met spanning afgewacht of hij de hem toegekende Nobelprijs zou komen ophalen.
In het programma Van de schoonheid en de troost uit 2000, probeert Wim Kayser hem uitspraken en meningen te ontlokken waar hij normaliter een half boek voor nodig heeft. Beiden lijken het hele gesprek op eieren te zitten.
Coetzee ventileert zijn opinies meestal via personages als David en Lucie Lurie (In Ongenade), Paul Rayment (Langzame man), schrijver C uit Dagboek van een slecht jaar en de schrijfster Elizabeth Costello (Elizabeth Costello en Langzame man), vaak gezien als Coetzee’s alter ego of spreekbuis. Niet geheel terecht; veeleer lijken de personages allemaal een stukje Coetzee in zich te dragen, of huizen alle personages in de schrijver en vechten ze onophoudelijk om een plekje op de voorgrond. Ze discussiëren, maken ruzie, troosten en vermanen elkaar. Ze houden er vaak dubieuze amoureuze relaties op na of fantaseren daarover, om er door schade en schande achter te komen dat een mens niet leeft van seks alleen.
John uit Portret van een jongeman trekt, net als Coetzee ooit, naar Londen om een groots en meeslepend leven als dichter en vrouwenversierder te leiden. In tegenstelling tot zijn schepper komt er van zijn dichterschap niets terecht, zien de vrouwen hem niet staan of houden ze hem van zijn ‘roeping’ af.
Sinds de Dostojevski-biografie van Mikhail Bakhtin uit 1929 is voor deze manier van schrijven de term ‘dialogische roman’ gangbaar. “Een volledig dialogische roman is een roman waarin geen sprake is van een dominerend, centraal schrijversbewustzijn, en dus niet van enige aanspraak op waarheid of gezag, maar uitsluitend van met elkaar wedijverende stemmen en gesprekken,” aldus Coetzee.

Censuur
Een specifieke vorm van kritiek is die van de censuur, waar schrijvers in dictaturen veelvuldig mee te maken hebben. Aan de hand van de Poolse dichter Zbigniew Herbert ontrafelt Coetzee het spel tussen schrijver en censor.
Censuur komt voort uit een absolutistisch streven naar een, meestal ideologisch geladen, ideale taal. Die staat tegenover de ‘taal van het vlees’, de gebrekkige taal die mensen spreken. De absolutist wil uit de taal van het vlees de ideale taal abstraheren. “Als het vlees er af wordt gestroopt, zal het skelet van de ideale taal, zo hoopt men, erdoorheen beginnen te schijnen.”
De druk van idealen speelt ook in de Zuidafrikaanse literatuur. Coetzee bespreekt Nadine Gordimers voordrachten over het dilemma van de zwarte schrijver: gaat het om zijn vrijheid zijn ‘diepe, persoonlijke visie’ naar voren te brengen of moet hij zijn talent ter beschikking stellen aan zijn onderdrukte lotgenoten die hem tot woordvoerder willen bombarderen? Gordimer ging te rade bij Toergenjev, die in Vaders en zonen de Russische maatschappij ter discussie stelde maar evenzeer de jonge radicalen. “Alleen zij die niet beter kunnen leggen zich neer bij een bepaald thema of het uitvoeren van een programma”, zegt Toergenjew.

Dolkstoot
Het beroemde Robinson Crusoë wordt beschouwd als een van de minder interessante romans van Defoe. Deze is een groot denker noch psycholoog, maar als schrijver een “volhardende infanterist, nieuwsgierig naar alle facetten van het leven.”
Maar het is een verhaal dat altijd tot de verbeelding zal spreken, en dat het werk tot een klassieker maakt. Zoon negeert de wens van vader zich te wijden aan het familiebedrijf en “daarmee een genoeglijke glijvlucht door het leven te maken”, gaat naar de suikerplantages in Brazilië en wordt schatrijk, maar zit ook achtentwintig jaar gevangen op een onbewoond eiland.
Coetzee: “Niemand wil over volgzame zoons lezen,”
Nederlanders komen er matig vanaf. Nooteboom laat in In de bergen van Nederland de schrijver/verteller vragen waarom hij zo’n “onweerstaanbaar verlangen heeft om te fictionaliseren”. “Uit ongeluk, maar je bent niet ongelukkig genoeg. Daarom kun je het niet” is het antwoord. Coetzee noemt het “een indringende dolkstoot van zelfkennis.”

Mijmeren
Tussen de essays zit weinig samenhang. In ieder essay zoekt Coetzee door een andere invalshoek naar het klassieke in een bepaalde schrijver of roman.
Ook lijken ze nogal willekeurig gekozen. Eerder verschenen ze in de bundels Giving Offense. Essays on censorship en Stranger Shores. Essays 1986-1999. Waarom Oz, Mulisch, Emants en Borges interessanter zijn dan Kafka, Solzhenitzin, of Claus wordt niet duidelijk.
De belofte op de omslag van een heldere en overtuigende conclusie wordt nauwelijks ingelost. Coetzee analyseert en mijmert er op los, maar laat ook zien wat een diepgaande lezing aan inzichten kan opleveren. Oftewel, wat de kracht van literatuur is.
Dat zou het antwoord kunnen zijn: wie helderheid wil is als de censor op zoek naar een ideale, absolutistische oplossing. Want “het klassieke behoort niet tot een ideale orde en wordt evenmin bereikt door het aanhangen van één of andere reeks ideeën. Het klassieke is het menselijke; of, in elk geval, datgene wat van het menselijke overleeft.”
Zijn rondreis door de wereldliteratuur levert vooral een mooi zelfportret op. Geen scherpe foto, maar een fijnzinnig impressionistisch schilderijtje.