zondag 28 juni 2009

Doodsdrang als levensbehoefte

Wat drijft een zelfmoordterrorist tot zijn daad? Waarom besluiten groeperingen, klassen, ja hele samenlevingen af en toe de conflictloze en georganiseerde idylle die wij ‘vrede’ noemen aan hun laars te lappen en werpen ze zich verdwaasd in het avontuur van de ondergang? Het Centrum voor Metageschiedenis in Groningen wijdde er een congres aan.


Historici gaan er over het algemeen vanuit dat mensen dingen doen omdat ze denken dat die dingen goed voor hen zijn. Ze geloven dat menselijk gedrag altijd op een of andere manier dienstig is aan de struggle for life – daar althans niet moedwillig tegenin gaat. Feit is echter dat mensen zich in revoluties, oorlogen en andere vormen van ‘subliem’ historisch handelen regelmatig veel ellende op de hals halen.

Jaloezie
De Vlaamse cultuurfilosoof Frank Vande Veire denkt dat jaloezie en ressentiment belangrijke drijfveren zijn. Daartoe haalde hij Augustinus aan, die in zijn Confessiones de structuur van de afgunst beschrijft:
“Ik heb eens een baby gezien en meegemaakt die jaloers was: hij praatte nog niet en toch bekeek hij het kind dat samen met hem gezoogd werd met een verbitterde blik uit een bleek gezicht. ( ) Onschuld is het toch ook bepaald niet om, terwijl de bron van de melk rijk, ja overvloedig stroomt, een lotgenoot die volmaakt hulpbehoevend is en alleen nog maar met dat voedsel in leven kan blijven, niet te dulden!”
De ene baby gunt de ander niet wat hij zelf ook in overvloed krijgt. Het geluk van de ander staat zijn eigen geluk in de weg.
Het was deze uit jaloezie voortkomende haat die volgens Vande Veire het Duitse volk er toe dreef zich in een allesvernietigende oorlog te storten om het Joodse volk uit te roeien. Als de mens inderdaad uit was op het behoud van zichzelf en de soort, dan had men in het Duitsland van 1943 ingezien dat de oorlog verloren was en dat terugtrekking of overgave het beste was.
Maar onder de opzwepende woorden van Joseph Goebbels – 'Wolt ihr den totalen Krieg' – stortte het Duitse volk zich enthousiast in een oorlog die nietsontziender was dan ooit. Nazi-Duitsland zette alles – zichzelf – op het spel, om het Joodse volk uit te roeien.
De Jood vertegenwoordigde juist datgene wat de Duitser mistte: identiteit, een onvervreemdbaar, diep geworteld zelf dat ondanks de eeuwenlange diaspora en culturele versnippering zijn Jood-zijn wist te bewaren. Joden leven verspreid onder de volkeren, maar blijven koppig, hardnekkig zichzelf.
De vernietiging van de Ander werd zo belangrijker dan het behoud van het zelf. Hiermee verdwenen de laatste remmingen voor de sprong in het diepe en daarmee was de totale oorlog een feit.
Iets vergelijkbaars geldt voor de fundamentalistische zelfmoordterrorist, aldus Vande Veire. Niet een streng geloof of de wil de eigen overtuiging op te leggen aan anderen leidt tot een sprong in de afgrond. Van de westerse 'verlichte', ‘humane’, ‘democratische’ waarden hebben de massa’s in het Midden Oosten tot nog toe slechts één concrete ervaring van waaruit een ideaalbeeld wordt geconstrueerd: het spektakel van de ongebreidelde consumptie en de hedonistische levensstijl waaraan de westerling zich lijkt over te geven. Fundamentalistische leiders geven de mensen hun trots terug door een ‘terugkeer naar de Islam’ te prediken.
'Het geloof van de fundamentalist is een geloof in crisis, een geloof dat zijn innerlijke leegte verraadt door de obsessionele aandacht die er wordt geschonken aan de vijand: de lauwe moslim of de ongelovige Ander.'
Doodsdrift betekent dat de haat tegen het ideaalmodel zodanig sterk is, dat het bestrijden daarvan belangrijker wordt dan het verlangen naar zelfbehoud en ontplooiing.
'Men offert het eigen zelfbehoud en levensgenot desnoods op als de ander maar niet in leven blijft om me met zijn levensgenot de ogen uit te steken. De logica is niet: 'leve de dood, en in die dood neem ik anderen mee', maar: 'liever de dood dan dat de ander in leven blijft.'


Biopolitiek

Ook de Vlaamse filosoof Dirk de Schutter vertrok vanuit een leeg zelf. Hij gebruikte de analyse van filosofe Hannah Arendt van de totalitaire maatschappij. Kenmerk van het subject van een totalitair systeem is 'selflessness', zelfloosheid of 'verlatenheid'. Het is iets anders dan eenzaamheid; een eenzaam iemand is nog 'bij zichzelf'. Een totalitair subject voelt zich niet alleen van de wereld afgesneden, maar ook van zichzelf.
Zo ontstaan ontwortelde en ontheemde massamensen die het gevoel hebben nergens thuis te horen maar ook volkomen overbodig te zijn. 'Als maatschappelijke atomen staan ze klaar om opgenomen te worden in massabewegingen, niet om er zichzelf in terug te vinden en iemand te worden, maar om in de anonimiteit te verdwijnen.'
In deze verlatenheid is een mens niet meer dan een lichaam waarmee vrijelijk wetenschappelijk geëxperimenteerd kan worden – zoals de Nazi's deden.
Het radicale kwaad van de kampen is de uitkomst van dat geloof dat mensen inschakelt in zogenaamd wetenschappelijk gecontroleerde experimenten en hen berooft van wat hun het meest eigen is. De juridische, morele, lichamelijke en psychische persoonlijkheid van een mens kunnen zover worden afgebroken, dat mensen worden veranderd in onherkenbare wezens en herleid tot Untermenschen, ongedierte dat met giftig gas wordt geëlimineerd en verbrand.
Als het mens-zijn wordt gereduceerd tot zijn lichamelijkheid verdwijnen onderscheidingen als goed en kwaad, leven en dood, waarheid en leugen.
Biopolitiek, noemt De Schutter dit. 'Als de mens denkt niet meer te zijn dan een zoogdier, als hij gelooft dat zijn leven niets meer is dan het behoud van de soort, dan staat hij, dan staat zijn leven in het teken van de vernieling.'

Alles of niets

De Groningse historicus en psycholoog Eelco Runia, sterk geïnteresseerd in 'sublieme' historische gebeurtenissen als revoluties en grote veldslagen, ziet geschiedenis en evolutie als opeenvolging van sprongen in het duister. “Kenmerkend is dat we in, door en na een sublieme historische daad wel weten wat we achter ons gelaten hebben, maar pas weten waar we naartoe gesprongen zijn als we de aangerichte ravage na decennia in cultuur gebracht hebben en al halverwege de afzet zijn voor een nieuwe sprong.”
Aan de hand van de memoires van Trotski, Lenins brother in crime, schetste hij een beeld van Lenin die al improviserend door de Russische revolutie stuitert, ondertussen de massa's mobiliserend en tegenstanders uit de weg ruimend. Lenins ‘intuïtie van de actie’ deed hem vooruitvluchten naar steeds radicalere standpunten. De Marxistische ideologie was niet leidinggevend maar werd vooral gebruikt om achteraf 'de loop van de geschiedenis' te rechtvaardigen.
Zijn doodsdrang lag zogezegd in zijn onvermogen te kiezen voor aanpassing, veiligheid, comfort. Het in het gezicht zien van het niets, van mislukking, van de dood. Lenin zocht de grens op, balanceerde op de rand, was niet in staat andere spellen te spelen dan alles of niets.
Trotski ziet zo een ‘nieuw type mens’ ontstaan: “Bij deze mensen is de weg tussen woorden en daden korter, deze mensen durven. Dit menstype is een noodzakelijke voorwaarde voor revolutie.”

De Spiritu

Nog niet gepubliceerd

De ziel is niet een toegevoegd attribuut dat een levend wezen als extraatje krijgt; bezieldheid is de essentie het leven zelf. Maar de ziel kan wel in meer of mindere mate aanwezig zijn, zegt Aristoteles..
Volgens Abraham Bos moeten we af van het idee dat ziel en lichaam gescheiden grootheden zijn. “Als ik gelijk heb moet de hele interpretatie van Aristoteles worden herzien,.”

Volgens Bos, emeritus hoogleraar wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit, is Aristoteles (384-322 voor Christus) sinds de tijd van Alexander van Aphrodisias (rond 200 AD) verkeerd begrepen. Dit vanwege het foutief uitleggen van Aristoteles' definitie van 'de ziel'. Hierdoor hebben vele Aristoteles-uitleggers, waaronder Thomas van Aquino en Maarten Luther en vrijwel alle moderne literatuur over Aristoteles, zich niet beroepen op Aristoteles' eigen werk maar op dat van Aphrodisias. Hierover schreef Bos in 1999 een boek met de titel De ziel en haar voertuig.
Vorig jaar gaf Bos samen met Rein Strikwerda een nieuwe Engelse vertaling uit van de tekst On the Life-Bearing Spirit (De Spiritu). Tot dan toe was aangenomen dat dit een geschrift was van Aristogenes, omdat diens naam er in voorkwam. De overeenkomsten met andere 'erkende' werken van Aristoteles is echter zo groot dat Bos en Strikwerda ook De Spiritu aan Aristoteles toeschrijven. Ook gaat De Spiritu juist in op thema's waarin Aristoteles blijkens andere geschriften fundamenteel van mening verschilde met zijn leermeester Plato.
Met hun nieuwste boek denken Bos en Ferwerda een breekijzer te hebben gevonden om de academische wereld te dwingen de oude visie op Aristoteles los te laten. Grote delen van de filosofie sinds de Oudheid zouden over boord kunnen.

Aristoteles is in teksten als Over de ziel en De Spiritu meestal in dialoog met zijn leermeester Plato. Deze was van mening dat zielen uit de hemel of uit de wereld van de ideeën komen.
Aristoteles was echter allereerst bioloog en pas in tweede instantie filosoof. Veel van zijn geschriften zijn uitgebreide verhandelingen over de werking van de natuur en van het menselijk lichaam.
Hij hield zich bezig met het 'ontstaan' op de natuurlijke manier, de weg van zaaien en bevruchting. In een graankorrel of in sperma is volgens Aristoteles al 'ziel' aanwezig, maar slechts in potentie of 'slapend'. Het bevruchtingsproces wordt op gang gebracht door de 'verwekker' ofwel de vader, maar uitgevoerd door de 'kracht' die door middel van het sperma wordt overgebracht op het menstruatievocht van de moeder.
Toch was voor Aristoteles het leven van planten, dieren en mensen het werk van hun ziel. De ziel werd door hem getypeerd als 'niet-lichamelijk, maar nooit zonder lichaam'. De ziel is onlosmakelijk verbonden met een fijn-stoffelijk ziele-lichaam bestaande uit pneuma en vuur, lucht, water en aarde. Leven is als potentie verbonden met een vrucht of met sperma. Wanneer de potentie wordt verwerkelijkt ontwikkelt de vrucht zich tot een plant of het sperma tot een dier of een mens.
De kracht of de potentie van de ziel zit in het pneuma. Dit is geest, wind, lucht, het is de levensadem, een 'vitale warmte' die organismen tot levende wezens maakt, ze bezield en hun verwerkelijking mogelijk maakt. Het pneuma is de eerste veroorzaker van beweging en het primaire voertuig en instrument van de ziel.
Aristoteles was in essentie niet een materialist, zoals vaak wordt aangenomen. Wel was hij van mening dat de ziel niet zonder instrumenteel lichaam kon bestaan en functioneren. Dit leidt echter gemakkelijk tot de gedachte dat hij alle psychische functies verklaarde uit een bijzonder goed toegerust lichaam. Aristoteles heeft echter de ziel altijd opgevat als 'vorm in materie', als een metafysisch principe werkzaam als een kracht in de wereld van de natuurlijke lichamen.

Volgens Bos is bij uitleg van de teksten van de Eudemus of Over de ziel te vaak verzuimd na te gaan of niet in dat verloren gegane werk de tegenstelling tussen een 'functie in aanleg' en de 'gerealiseerde functie' een rol gespeeld heeft.
Aphrodisias stelt dat Aristoteles in Eudemus spreekt over een 'natuurlijk lichaam', waar de ziel aan toegevoegd wordt. Volgens Bos echter is een natuurlijk lichaam per definitie een bezield lichaam, en zou Aristoteles zich te kijk hebben gezet wanneer hij beweren zou dat een ziel toegevoegd wordt aan een bezield lichaam.
Van belang zijn verschillende toestanden van de ziel. Zodra de ziel aanwezig is in een 'natuurlijk lichaam dat potentieel leven bezit en dat organikon is, is dat natuurlijke lichaam bezield en bezit het leven.' Leven bezitten wil echter niet zeggen dat ook reeds manifestaties van dat leven optreden. Sommige niveaus van leven manifesteren zich later dan andere.
Aristoteles heeft als eerste betoogd dat het pneuma de drager van alle geestelijke vermogens is. Die geestelijke vermogens zijn daarin in potentie aanwezig en zullen in een heel leven tot actualisering moeten komen.
Zowel Plato als tweeduizend jaar Aristoteles-interpretatie hebben zich geen rekenschap gegeven van deze ontwikkeling van de ziel. De ziel was aanwezig of was niet aanwezig; bij Aristoteles wordt de ziel verwekt, en kan zich vanuit dit nulpunt ontwikkelen tot iets groots.
'Mens-zijn is een levenslang proces van mens-worden, namelijk de hoogste geestelijke functies van een mens tot ontwikkeling brengen', aldus Bos.

Plato was ook van mening dat de kosmos is gemaakt door toedoen van de Demiurg, een soort ambachtsman. Aristoteles spreekt van een ‘Maker’ van de kosmos, maar als Eerste Oorzaak, dat is als ‘Verwekker’, die door zijn ‘Kracht’ alle leven in de kosmos bewerkt. God is de 'Onbewogen Beweger' of 'de Verwekker' die 'een beweging’ overdraagt tijdens de bevruchting.
Het pneuma is daardoor ook drager van een goddelijke vonk die in de menselijke ziel tot leven moet worden gewekt. Volgens Bos is dit de Aristotelische basis van alle gnostiek en eigenlijk van vrijwel alle spiritualiteit, hoewel Aristoteles verder niet een heel godsdienstig denker was. Maar zo is volgens Bos ook de evangelist Johannes bewust of onbewust door Aristoteles geïnspireerd wanneer hij de Logos naar voren schuift als het bezielende principe waaruit alles is ontstaan.
Volgens Bos zijn we daarom allemaal veel Aristotelischer zijn dan we dachten.



Aristoteles 'On the Life-Bearing Spirit (De Spiritu). A discussion with Plato and his Predecessors on Pneuma als the Instrumental Body of the Soul.'
Introductie, vertaling en commentaar door Abraham P. Bos en Rein Ferwerda. (Brill, 2008)

Kierkegaard's brieven

Naast een zeer productief schrijver, filosoof en theoloog was Søren Kierkegaard een verwoed briefschrijver. Een ruime selectie van zijn brieven is nu vertaald in het Nederlands. Ook in zijn brieven is Kierkegaard een groot stylist; tegendraads, ironisch, scherp, maar ook zorgzaam en broederlijk.

Ruim veertig brieven zijn gericht aan Regine Olsen. Met haar verloofde Kierkegaard zich in 1840. Zij was toen achttien jaar. Soms is de toon frivool: 'misschien zullen velen dit niet begrijpen, maar in mijn ogen ben jij rijker dan de hele wereld, leef jij in groter weelde dan een oosterse vorst, in mijn ogen ben jij, mijn Regine, guller en blijer in je vrijgevigheid dan wie ook.'
Maar gaandeweg sluipt er een sombere toonzetting in. 'Mijn Regine, (…) als ik in staat was geweest je te 'betoveren', als ik jou in egoïstische genoegzaamheid de mijne zou kunnen noemen – o, hoe vreselijk berooid zou ik dan niet zijn in al mijn rijkdom, en hoe ijdel was dan niet mijn vreugde, want alleen de mens die vrij is, kan zichzelf weggeven, en hoe vrijer hij is, hoe meer hij kan weggeven.'
Vanwege de angst voor zijn eigen zwaarmoedigheid en onzekerheid over de vraag of hij wel geschikt was voor het huwelijk zag hij zich na een jaar genoodzaakt de verloving op omslachtige wijze te verbreken. Omdat een verloving in die tijd bijna dezelfde status had als een huwelijk, sprak Kopenhagen er schande van. Vooral Regine 's vader haatte hem.

Ondraaglijk geleuter
Na deze verwikkelingen ging Kierkegaard naar Berlijn om colleges te volgen bij de vermaarde filosoof Schelling, de vader van de identiteitsfilosofie. Hierin wordt de samenhang tussen denken en zijn, en geest en natuur benadrukt. Het kwaad karakteriseerde Schelling als een uitdaging voor persoonlijke vrijheid van de mensen in plaats van een onvolmaaktheid van de schepping.
Ondanks de omstandigheden vertrok Kierkegaard met tegenzin uit Kopenhagen. 'Ik ben onveranderd van mening dat reizen dwaasheid is', schrijft hij aan zijn vriend en vertrouweling Emiel Boesen.
Maar ook in Berlijn bleef Regine hem bezighouden, en herhaaldelijk informeert hij naar haar bij Boesen. 'Als je voelt dat ze toenadering zoekt, houd haar dan tegen, duw haar van je af, en de volgende keer dat jullie elkaar tegenkomen, zend je haar een betekenisvolle blik.'
De colleges van Schelling verveelden hem. 'Schellings geleuter is ondraaglijk', schrijft Kierkegaard zijn broer Peter Christian. 'Zijn leer over de potenties geeft blijk van de hoogste impotentie.'
Vele malen komt hij terug op de verbroken verloving. Het leidt tot diepe zelfanalyses: 'Mijn ziel heeft bij de laatste gebeurtenissen een broodnodige doop ondergaan, maar bij deze doop werd ik niet bepaald besprenkeld, ik ben in het water afgedaald, het werd mij zwart voor de ogen maar ik kom weer bovendrijven. Niets brengt een mens zo tot ontwikkeling als het vasthouden aan een plan, tegen de hele wereld in.'
Het maakt Kierkegaard onnavolgbaar en niet altijd sympathieker. 'Dat de familie Olsen me haat, is goed. Dat was ook mijn bedoeling, en ook dat zij, als ze er toe in staat is, mij zal haten. Ze weet niet hoeveel ze mij in dat opzicht verschuldigd is; (...) Niets is verderfelijker voor een jong meisje dan tussenwegen. Als ze kon vermoeden hoe goed alles gepland is, nadat ik mezelf ervan overtuigd had dat we moesten breken, ja dan – dan zou ze daarin terecht een bewijs kunnen zien dat ik van haar gehouden heb. Ik heb bijna mijn goede naam omwille van haar te grabbel gegooid.'
Regine, hoewel diep bedroefd, was hem echter niet gaan haten. Wel hadden Kierkegaards latere schriftelijke pogingen, via haar echtgenoot Schlegel, om weer contact met haar te krijgen weinig succes.
Hij werkte in Berlijn aan het boek Het dagboek van de verleider, een variant op de affaire met Regine in romanvorm. Daarnaast schreef hij daar een groot deel van zijn grootste werk Enten/Eller (Of/of). Kierkegaards productiviteit bereikte in die tijd een hoogtepunt.
Toch komt ook zijn warme kant soms boven. Aan zijn bedlegerige schoonzus Henriëtte: 'Zorg voor afleiding. Gewen je eraan om door je geloof je lijden te veranderen in op het het vreugdevolle. Dat is werkelijk mogelijk.' Zijn verlamde achterneef roept hij op zichzelf lief te hebben 'Alsof jouw leven als dat in innerlijkheid wordt doorgebracht, niet evenveel betekenis en geldigheid zou hebben als dat van elk ander mens, en aanzienlijk meer dan de drukke, drukkere en allerdrukste haast om – het leven te verspillen en zichzelf te verliezen.'

Dringende boodschap
De brieven laten veel zien over de toenmalige manieren van communiceren. Een brief werd met zorg en aandacht opgesteld, getuige ook de vele correcties in de kantlijnen, en door de ontvanger vaak als een kostbaar kleinood ontvangen en bewaard.
Ook valt er veel te leren over opvattingen over de grenzen tussen publiek en privé en over toenmalige omgangsvormen in het algemeen. Dat er heden ten dage voornamelijk elektronisch wordt gecommuniceerd en er nog maar weinig brieven worden geschreven, zal zich vermoedelijk openbaren als een groot probleem voor toekomstige biografen en historici.
Want ook de meest alledaagse dingen ontkomen niet aan Kierkegaards analyses. Op dat vlak had hij het ook niet zo op Berlijn, blijkt uit de brief aan dominee Peter Spang.
'Precies om tien uur ga ik naar een bepaald plekje om m-w-t-l (mijn water te lozen). Dat is namelijk het enige plekje op een immens territorium waar geen briefje hangt wat je wel mag en wat niet. (…) In deze moralistische stad word je bijna gedwongen om een fles op zak te hebben, al wordt dat om uiteenlopende redenen als onzedig beschouwd. (…) Bijna iedereen in Berlijn heeft daarom een dringende boodschap te doen.'

Jongeling

Ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Pieter Jongeling werd in Kampen een congres georganiseerd. Van alle kanten werd de markante journalist, schrijver en politicus belicht. Ook werd de Jongeling-biografie van Nederlands Dagbladjournalist Herman Veenhof gepresenteerd.
Het werd een ouderwets feestje van gereformeerde herkenning.

Minister Eimert van Middelkoop, terug van 'Afghanistan', beet het spits af. Hij werd in 1973 medewerker van Jongeling, en haalde herinneringen op aan diens optreden en werkwijze.
Toen Jongeling in in 1963 in het parlement kwam was hij al 54 jaar. Hij was grotendeels autodidact maar had zich in de gereformeerde wereld grote journalistieke autoriteit. Van Middelkoop typeerde Jongeling als geestelijk volwassen, verstandig, sterk verankerd in levensbeschouwing en historie, evenwichtig en kritisch. Hij droeg daarbij de stille herinnering aan de doorleefde jaren van de Tweede Wereldoorlog met zich mee. Gelovend in de kracht van het principiële woord en wars van kretologie. Levend in en van ideeën en niet van rekenmodellen. En een ambachtelijk parlementariër, aanzienlijk minder voor prikkels van de waan van de dag. Het type Jongeling is op het Binnenhof schaars geworden, zo niet verdwenen, constateerde Van Middelkoop met enige weemoed.
Maar de navolging van Christus was voor Jongeling niet slechts een persoonlijke en morele categorie, maar een universele roeping die zich normatief uitstrekt in tijd en ruimte. Jongelings stellingnames waren deducties vanuit een algemene, confessionele of historische redenering, vanuit een levensbeschouwelijke verankering. De integratie van dit alles zorgde voor dwingende en zelfs universele politieke conclusies.
Daarnaast was hij een klassieke volksvertegenwoordiger. Hij stond dicht bij het zijn achterban, was slechts in Den Haag wanneer zijn werk dat vereiste en verbleef buiten het parlementaire werk om zo veel mogelijk op zijn vertrouwde gereformeerde thuisbasis. Met het Haagse leven bemoeide hij zich weinig. Door naar Jongeling te kijken valt volgens Van Middelkoop op hoe ongezond ver de verzelfstandiging van het parlementaire ambt is voortgeschreden.

Bruine vlek
Ewout Klei, die een proefschrift over de geschiedenis van het GPV voorbereidt,
liet zien hoe het GPV mede 'de andere jaren '60 vorm gaf. Het waren niet alleen D'66, de seksuele revolutie, provo's en antirookmagiërs die het beeld van die tijd bepaalden, maar ook rechtse splintergroepering als 'Boer Koekoek' en de massale beweging van het GPV.
Het GPV noemde zich een 'nationaal-gereformeerde' partij. Het stond een conservatieve politiek voor, met een sterk leger, behoud van de Nederlandse kolonie, voor de monarchie en tegen Europese eenwording. Ook de Zuid-Afrikaanse Apartheid werd door het GPV niet afgekeurd. De verkiezingsleus in 1967 was 'Voor vorstenhuis en vaderland'. Jongeling was erg geschrokken van de rookbom die in 1966 richting prinses Beatrix was gegooid.
Het gebruik van de term 'beweging', alsmede het het vertoon van nationalisme door vlagvertoon en het zingen van strijdliederen op de massabijeenkomsten maakte dat kranten als Parool en NRC parallellen trokken met vroegere fascistische groeperingen. Helemaal toen de tweede man van het GPV, Verbrugh, met de tekst “De schuilkelder uit! De uniform aan! Laat zien wie u is! Sluit u aan bij het leger, dat wil opmarcheren voor vorstenhuis en vaderland, voor onze vrijheid en onafhankelijkheid, voor de roeping van ons volk in de wereld! Ere zij God en leve het Vaderland!” golven van enthousiasme oogste.
Maar ook binnen het GPV ontstond kritiek. Het nieuwe GPV-lied 'Thans is de tijd gekomen' werd door ds. M.J.C. Blok een nieuw soort Horst Wessellied genoemd, en GMV'er H.P. de Roos schreef liever de psalm 'De Heer zal opstaan tot den strijd' weer te zingen. Gereformeerde studenten zongen een parodie op het Horst Wessellied:

Die Fahne hoch, die Strassen frei,
das GPV marchiert vorbei.
Hundert man und ein Jungling
jagen die Rest über die Kling.

Klei vroeg aandacht voor dit 'bruine vlekje op de oranje burcht' en maakte daarmee de tongen los. Dat het nationalisme was doorgeschoten was men het wel over eens, maar 'bruin' was buiten alle proporties.

Een verrassing was het opduiken van de verloren gewaande documentaire die Roelof Kiers in 1965 maakte over Jongeling. Jongeling met zijn schare kinderen aan tafel, Jongeling die in fraaie volzinnen een praktisch lege Tweede Kamer toespreekt. Hij stal de harten van Nederland met de altijd verse bloem op zijn revers. Op de vraag hoe hij de bloem een hele dag zo mooi hield, liet hij zien hoe die in een achter de revers genaaid minuscuul waterflesje stak. 'Door mijn vrouw bedacht', aldus Jongeling.

Confetti
Volgens George Harinck, directeur van het organiserende Historisch Documentatiecentrum, had Jongeling zijn verleden in kamp Sachsenhausen nooit goed verwerkt maar alleen weggedrukt. Als een deur die wel wordt dichtgeduwd maar die niet op slot kan.
Het leidde tot een diep besef van goed en kwaad. Jongeling was overtuigd dat het kwaad in de mens zit, en dat dit kwaad ten verderve leidt. Oorlog en vrede, vrijheid en onvrijheid waren in dat licht slechts gradueel. Het bestrijden van het geestelijk nihilisme dat over Europa neerdaalde was volgens hem belangrijker dan de strijd tegen gevaarlijke ideologieën van de jaren '60. Europa zonk weg `in de nacht van ontkerstening en wegvloeiende christelijk beschaving'.
Maar ook de vrijgemaakten die hun bevrijding vierden zaten hem dwars. 'De talloze verwijzingen naar het werk des Heren daalde als confetti op de feestgangers neer. Arm? Berooid? Afgaande op teksten van toen was op dit feest der vrijgemaakten elk in liefde dronken,' aldus Harinck.
'Het gevaar,' aldus Jongeling, 'komt van overal maar vooral uit ons eigen hart.'
Dat had consequenties. Vrijheid en vrijmaking vielen samen.. Grijstinten, schemergebieden, twijfel of aarzeling en kwamen niet meer aan de orde. De weg ten hemel liep via de juiste kerkkeuze en de deur der duisternis moest en zou dicht blijven. Wie dit schema betwistte vormde een bedreiging. De wereld leidt ten verderve, maar de kerk overwint.

Leve het vooroordeel

Leve het vooroordeel

Waarom vooroordelen noodzakelijk zijn tegen de verharding van het debat

Tussen Keulen en Parijs, ligt de weg naar Rome. Al wie met ons mee wil gaan, die moet onze manieren verstaan. Dat zongen we vroeger, en in het huidige integratiedebat zingen velen het nu weer.
Een van die manieren is de vrijheid van meningsuiting. Die moet onbegrensd zijn, ook als dat inhoudt dat mensen die met elkaar leven in een kleine ruimte, elkaar de meest vreselijke dingen naar het hoofd slingeren. Over elkaars leven, overs ons recht.
Twee kanten van die vrijheid van meninguiting staan tegenwoordig lijnrecht tegenover elkaar. De ene leidt tot een grootscheeps individualisme, een samenleven waarin elke samenhang zoek is en het grote wegkijken. Jarenlang durfde men niets te zeggen van de ander en leefden culturele groepen steeds meer langs elkaar heen.
Maar nu we niet meer om elkaar heen kunnen slaat dit om in de grote verharding. Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg en nu gaat de rechter bepalen hoever wij wettelijk mogen gaan in het zeggen wat we denken en het beledigen van elkaar.

Dat was volgens de Britse psychiater Theodor Dalrymple allemaal niet nodig geweest. Dergelijke taferelen hadden voorkomen kunnen worden als we de afgelopen decennia niet zo'n panische angst voor vooroordelen hadden ontwikkeld. Onbevooroordeeld zijn, een open houding tegenover alles en iedereen, niets en niemand in hokjes plaatsen; het klinkt zo vroom en sociaal maar het is volgens Dalrymple het begin van de grote verharding, van een samenleving waarin de grootste en sterkste ego's overleven.
Maar de weerzin tegen vooroordelen geldt ook aloude gewoonten, zoals in de trein je voeten niet op het bankje tegenover leggen of elkaar een hand geven bij een ontmoeting. Uitbanning van aangeleerd gedrag en het vooroordeel dwingt een ieder zijn handelen te baseren op hoogstpersoonlijke, rationele keuzen, stelt hij in zijn boek Leve het vooroordeel.
Vooroordelen helpen om de wereld te ordenen tot een overzichtelijk geheel in plaats van een brei van losse feiten. Daardoor helpen ze bij het onderscheid tussen goed en kwaad, vreemd en vertrouwd, gevaarlijk en veilig.
Zonder vooroordelen als instrument om de wereld te ordenen zouden we ieder feit en iedere situatie afzonderlijk als even belangrijk moeten beoordelen. Vooroordelen vormen een zacht stootkussen tussen ons waarnemingsvermogen en de rauwe werkelijkheid. Een vooroordeel is dan ook iets anders dan een stereotypering. Dit laatste is een vastomlijnd idee over de ander of iets wezensvreemds, met uitspraken als 'zwarten zijn lui' of 'alle Groningers zijn onbetrouwbare pragmatisten'. Een vooroordeel kan altijd worden bijgesteld, maar biedt ondertussen wel vastigheid.
Zonder dit stootkussen van omlijnde ideeën omtrent samenleven waarover een brede consensus bestaat, ontaardt het samenleven in een discours dat alleen nog maar gaat over welke rechten we hebben. Alles wat niet verboden is wordt een recht, en plotseling vult de wereld zich met rechten. 'Rechten dijen zo uit om te beantwoorden aan de ego's van van mensen voor wie vrijheid niets anders is als onbelemmerd handelen', aldus Dalrymple.
Vooroordelen geven mensen karakter en houden hen bijeen. Wie een beeld van de wereld heeft dat vanuit bepaalde, redelijke denkkader ontstaan is zal beter in staat zijn de wereld tegemoet te treden, ook als er zich onverwachte of onplezierige situaties of veranderingen voordoen. Wie radicaal met alle vooroordeel heeft afgerekend zal in zo'n situatie nauwelijks een ijkpunt hebben om de veranderingen aan af te meten. Hij zwom al, en wordt nu in een nieuwe zee gegooid.


In het Nederlandse integratiedebat, waar Dalrymple overigens niet over schrijft, zijn jarenlang de meest normale vooroordelen angstvallig onder de tafel geveegd. Het elkaar in je waarde laten werd wegkijken van andere groepen of ze juist doodknuffelen. Nu dit en de bijbehorende problemen, zoals grote groepen allochtonen die nauwelijks zijn geïntegreerd, aan het licht komt moeten ze opeens het land uit, of mogen ze hun culturele of godsdienstige uitingsvorm niet meer praktiseren. Nederland moet weer het veilige, blanke land van enige tientallen jaren geleden worden.
Hier dringt zich het verschil tussen de conservatief en de reactionair op. Een conservatief is iemand die met lede ogen veranderingen of revoluties aanziet, maar beseft dat dit de realiteit is en dat daarmee, met behoud van zoveel mogelijk verworvenheden uit vorige tijden, de weg naar de toekomst moet worden ingeslagen. De reactionair daarentegen zal, alles op alles zetten om de oude situatie te herstellen.
Dit gebeurde in Frankrijk na de val van Napoleon, waar de elite van voor de revolutie het de koninklijke dynastie van het ancien regime weer op de troon zette. En wellicht in Nederland, waar in het kielzog van Pim Fortuyn de roep om terugkeer naar de warme jaren '50 veel werd gehoord. En ja, toen waren er ook geen moslims in Nederland en was alles overzichtelijk en lekker kneuterig. Conservatisme hecht aan wat er al was, bouwt graag op een stevig fundament en zal kritisch kijken naar alles wat zich als vernieuwend aandient. Maar door dat fundament kan het zich permitteren een zekere openheid te hebben naar nieuwe elementen, en is het in staat goede en nuttige vernieuwingen te incorporeren. En als het moet ook de vernieuwingen die onvermijdelijk zijn. Reactionisme grijpt snel naar stereotypen en dan kan het moddergooien beginnen. De rechter zal binnenkort uitmaken hoe ver de vuiligheden mogen gaan die we elkaar naar het hoofd slingeren. Het zal van groot belang zijn voor de vraag wat onze manieren zullen worden.

Theodor Dalrymple
Leve het vooroordeel
Uitg. Nieuw Amsterdam, augustus 2008
143 p.

Geschiedenis van Groningen

Geschiedenis van Groningen sluit naadloos aan bij recente ontwikkelingen in de beeldvorming rond vaderlandse geschiedenis. De verhalen van Jongens van Jan de Witt die met hun VOC-mentaliteit worstelden en bovenkwamen en ons land uit de klei, het moeras en de veengrond trokken, liggen achter ons. De aandacht gaat nu uit naar hoe Nederland zich ontwikkelde in de context van de omringende landen en het Europese continent, en hoe Nederland kon uitgroeien tot met name een economische grootmacht. Pragmatisme en zakelijkheid blijken telkens weer de grootste deugden van Nederlanders te zijn, heldendom is uit.
Daarbij waren de Nederlanden geografisch uitstekend gesitueerd en was de situatie binnenslands relatief rustig en eensgezind, ondanks de oorlog met de Spanjaarden vanaf 1566. Zeker vergeleken met een buurland als het Duitse Rijk, waar de godsdienstoorlogen vele malen heviger woedden.
Groningen ontwikkelde zich in de Middeleeuwen, vooral in de vijftiende en zestiende eeuw, tot een rijke en machtige stad. Het domineerde een zeer uitgebreid gebied, dat liep van West-Friesland tot aan Sleeswijk-Holstein. De dichtstbijzijnde concurrent was Bremen. Vanwege de economische en politieke macht die de stad uitoefende over haar ommelanden was Groningen in feite een stadstaat, vergelijkbaar met Venetië of Lübeck.

Met alle winden mee
Tegelijk was Groningen een uithoek van afwisselend het Duitse Rijk, de Bourgondische Kreis, de Republiek der Nederlanden en later Nederland, al naar gelang het uitkwam. Het kon het zich door zijn perifere ligging een verregaand pragmatisme veroorloven bij positiekeuzen in politieke en later ook godsdienstige conflicten. De stad waaide het liefst mee met de meest gunstige wind en keek eerst de kat uit de boom alvorens te besluiten waar ze nu eens bij wilde horen. Tot 1672 was aansluiting bij het Duitse Rijk zelfs een serieuze optie.
De positiekeuze van enerzijds Stad en anderzijds Ommelanden hing ook vaak af van wat de ander deed. Want een van de meest constante factoren uit de geschiedenis van Groningen is is de haat-liefdeverhouding tussen de stad en de ommelanden. Daarbij draaide het gewoonlijk om de handelsmonopolies en bijbehorende machtspositie. De stad had het stapelrecht op producten en goederen uit de Ommelanden, maar was tegelijk sterk van de omliggende gebieden afhankelijk. Wel kreeg de stad grote gebieden, zoals het Oldambt, onder directe controle, zodat haar rechtstreekse macht in de Ommelanden gaandeweg toenam. Waar mogelijk echter dwarsboomde de plattelandsadel de stadse machtspositie.
Het belangrijkste keerpunt was de tijd van de opstand tegen Spanje, waarin Groningen meerdere malen overliep of werd veroverd. De Reformatie verliep in Stad en Ommelanden dan ook langzaam. De geestelijken en de adel wachtten eerst maar eens rustig af welk van de partijen de overhand zou krijgen, en schoven zeer geleidelijk op richting het protestantisme. De religieuze praktijk in de zestiende eeuw was lange tijd een mengelmoes van Katholicisme, Lutheranisme en een beetje Calvinisme. Vanaf 1584 werd Groningen onderdeel van de Nederlanden en werd de blik meer op Holland en het calvinisme gericht.
De handelsbelangen als belangrijkste drijfveer achter belangrijke keuzen is de rode draad door de Groninger geschiedenis, wat veelal leidt tot de spreekwoordelijke Groninger gematigdheid en nuchterheid. Zo kregen zo'n tweehonderd jaar later de radicale patriotten eveneens nauwelijks voet aan de grond in Groningen.
Cultureel gezien was Groningen lange tijd voornamelijk Duits. De universiteit was in haar begintijd een voorpost van de Duitse academische wereld, en de beroemde Groninger 'orgeltuin' is grotendeels gebouwd door de Hamburger orgelbouwer Arp Schnitger en zijn nazaten. De grootste held uit de Groninger geschiedenis, Carl von Rabenhaupt, was ook een Duitser. Hij verdedigde Groningen in 1672 tegen de legers van de bisschop van Munster.

Stortvloed
Er was tot nu toe slechts één overzichtswerk over de geschiedenis van de provincie Groningen, namelijk de Historie van Groningen uit 1976 van W. J. Formsma. Waar dit werk vooral uitging van het perspectief van de provincie Groningen zoals we die nu kennen, wil dit nieuwe boek Groningen in een zo breed mogelijke context plaatsen. Daarbij is dit werk veel minder 'Hollandocentrisch'; Groningens geschiedenis blijkt minstens zo Duits te zijn als Hollands.
Geschiedenis van Groningen beslaat maar liefst drie delen, met diverse auteurs en is rijk geillustreerd. Deel 1 gaat tot aan de Middeleeuwen, deel twee over de moderne tijd, van rond 1500 tot 1798, en deel 3 over alles daarna.
De gedeelten over economie en ontwikkeling van het landschap, met de strijd tegen de zee en later de ontginning van de veengronden, zijn informatief en interessant.
Centraal staat echter de politieke ontwikkeling. Al deze verwikkelingen zijn ook zeer de moeite waard, maar met name bij gedeelten over politiek, oorlog en allerlei machtsverwikkelingen wordt er een waterval aan namen van stadhouders, edelmannen, hoofdmannen, drosten alsmede diverse soorten geestelijken uitgestort. Ook dwalen soms mysterieuze zinnen als 'de stadhouder kreeg nu de 24 keurbonen met de hoed onder zich en kon daarmee de raadskeurheren van de zwoorne meente benoemen', los door het boek.
Maar waar de auteurs met al die verwikkelingen nog best in slagen er een levendig verhaal van te maken, wordt dit teniet gedaan door de onmogelijkheid dit in een geografisch kader te plaatsen. Er staat niet een plattegrond in het boek, hooguit een paar historische kaartfragmenten. Het verhaal is daarom alleen goed te volgen voor wie uit het hoofd weet waar Appingedam, Winsum, Hunsingo, Fivelingo, Ten Post, Emden, Bellingwolde, Westerwolde en Farmsum en Lutjebroek liggen, of voor wie bereid is er regelmatig een atlas bij te pakken. Aardig voor de Groninger zelf, maar voor buitenstaanders schier onnavolgbaar.
Daarmee bevestigt Geschiedenis van Groningen wel enige clichés over Groningers en Groningen: stug, op zichzelf gericht en weinig toegankelijk. Maar bepaald niet kort van stof deze keer.

Geschiedenis van Groningen deel 2
nieuwe tijd
Gebonden 444 p.
Uitgeverij Waanders, Zwolle

Mosquito is belediging voor de burger

F*cking niet gepubliceerd. Wel een goed stuk

Meer dan honderd gemeenten gebruiken de Mosquito om jongeren door middel van ultrasone geluidstrillingen van bepaalde plaatsen te verjagen. Minister ter Horst wil geen uitspraak doen over de toelaatbaarheid. De lichamelijke integriteit is echter wel degelijk in het geding. Nog erger is dat de Mosquito de mens degradeert tot een stuk vee.

Kenmerkend voor de gemiddelde mens, inclusief jongeren, is dat hij in staat is een bordje 'verboden toegang' of 'verboden voor jongeren onder de 25' te lezen en in overweging te nemen. Dit bordje appeleert aan zijn verstandelijke vermogens en zijn menselijke vermogens om met deze mededeling op verantwoorde wijze om te gaan. En of er bij dat bordje verboden toegang nu buitensporige sancties aangekondigd staan als 'bij overtreding komt er een peloton ME met gummiknuppels' of er staat tien jaar gevangenisstraf op of de galg, dan nog is er dat keuzemoment om dit verbod te overtreden of niet.
Deze verantwoordelijkheid en mogelijkheid tot beoordeling maken dat mensen geoordeeld en indien nodig veroordeeld kunnen worden. Het is volgens de 19e-eeuwse filosoof Kierkegaard wat de mens onderscheidt van vee.
'Het begrip oordeel beantwoordt aan de enkeling, je beoordeelt niet en masse. (...) Op veel manieren kun je volk als vee behandelen, maar volk als vee beoordelen kun je niet want vee kun je niet oordelen', zegt Kierkegaard in zijn boek De ziekte tot de dood.
Het samenspel van keuzevrijheid, verantwoordelijkheid en het oordeel maakt ons tot burgers van een samenleving, en is een belangrijk deel van onze menselijkheid.
Vee heeft dit allemaal niet. Als een koe ergens niet mag komen heeft het geen zin om een bordje 'verboden voor koeien' neer te zetten. Het beest zal het geen moment in overweging nemen, zelfs niet als er de meest gruwelijke dreigementen bij staan. Hooguit kan de koe niet op exact dezelfde plaats gaan staan als het bord 'verboden voor koeien'. Daarom zetten we prikkeldraad om de plaats waar we geen koeien willen of een hek er voor.
De Mosquito gebruiken om mensen van een bepaalde plaats te weren is als het zetten van een prikkeldraadversperring voor mensen. In dit geval ook nog discriminerend prikkeldraad want het is alleen 'effectief' bij jongeren tot vijfentwintig jaar.
Bij een al dan niet letterlijike prikkeldraadversperring ontbreekt het keuzemoment, dit moment van bezinning, van reflectie over hoe de zaken er voor staan en hoe wij ons verhouden tot de wereld en of we het toegangsverbod respecteren of niet.
Een belangrijk deel van onze menselijkheid wordt geamputeerd wanneer er prikkeldraad wordt gezet rond onze keuzevrijheid en verantwoordelijkheid, wanneer we worden op- of buitengesloten in plaats van geoordeeld.
Een uitzondering vormt hierop de gevangenis, omdat hier mensen opgesloten zijn die hebben aangetoond niet met deze vrijheden om te kunnen gaan en die daarvoor van overheidswege veroordeeld zijn. Of mensen met stoornissen van psychische of geestelijke aard die niet zelfstandig kunnen functioneren en daarom hooguit onder begeleiding in het openbare leven komen.
Ook is het gebruik van de Mosquito niet hetzelfde als ergens een hek voor zetten. Een hek is vaak eerder een signaal dan een dwangmiddel. Een hek maakt zichtbaar dat bezoek niet welkom is of buitengesloten wordt. Bovendien, iemand die het besluit genomen heeft het hek over te willen lukt dat meestal wel, tenzij er 220 volt op staat of een soldaat met een geweer er voor. Maar als we daarin zijn beland ligt de democratische samenleving al ver achter ons.
Bij de Mosquito echter ben je niet of nauwelijks bewust van wat er gebeurt, zoals een koe niet beseft dat er prikkeldraad staat. De koe voelt slechts lichte pijn of irritatie en merkt dat ze er niet langs kan, maar ze zal dit niet kunnen verklaren. Bij gebruik van de Mosquito is de lichamelijke integriteit dus wel degelijk in het gedrang omdat het lichaam als drukmiddel wordt gebruikt in het maken van morele keuzen. En doordat het hier niet direct gaat om pijn, wat vergelijkbaar zou zijn met een groot hek, doch slechts om een soort 'jeuk' aan het gehoor of een toenemende irritatie, oefent de Mosquito een nauwelijks waarneembare en daardoor des te effectievere dwang uit.
Gemeenten die op deze manier de openbare orde willen bewaken stralen grote minachting uit richting hun ingezetenen en beledigen de burger. En ten laatste leren diverse geschiedenissen ons dat waar prikkeldraad wordt gebruikt om mensen ergens of binnen of buiten te houden, dit vaak eindigt in ontmenselijking op grote schaal.

Hoogleraren in opstand

Nederland is een kenniseconomie, zegt de regering.
Daarvoor moet kennis efficiënt worden geproduceerd, wordt kennis gezien als een verhandelbaar product en worden de kennisproducenten onder een strak managersregime geplaatst.
De producenten van deze kennis, de hoogleraren aan de universiteiten, komen in opstand.

'Goed onderwijs is onderwijs dat tot studiepunten leidt' zegt een bestuursvoorzitter van een gerenommeerde universiteit.
Universiteiten worden betaald naar hun output; voor ieder studiepunt wordt een bepaald bedrag betaald. Deze outputcijfers zeggen echter niets over de kwaliteit van het onderwijs. Het kan evengoed betekenen dat het niveau wordt verlaagd om het aantal behaalde studiepunten te verhogen.
Het universitair onderwijs zit vol met dergelijke misleidende paradoxen. Allemaal zijn ze bedoeld om de onderzoeks- onderwijs resultaten die worden behaald op de universiteiten om te zetten in keiharde cijfers, en vervolgens in klinkende munt.
Recent verschenen twee boeken over de gevolgen van de vermarkting van kennis. Het ene boek is een verzameling essays onder de titel If you are so smart, why aren't you rich?, bijeengebracht door de Amsterdamse hoogleraar geschiedfilosofie Chris Lorenz. Het andere is een pamflet van de Groningse filosoof René Boomkens, getiteld Topkitsch en slow science. Kritiek van de academische rede. Het omslag wordt gesierd door een grote tuinkabouter met een hooglerarenbaret op zijn hoofd. Kitsch ten top, symbool voor de holle termen en gebakken lucht die wordt verkocht als kenniseconomie. Maar ook symbool voor de kwaadaardige managementkabouters die tot in alle hoeken van de heilige grond van de academies zijn doorgedrongen, en daar hun verderfelijke ideeën hebben geplant en laten woekeren.


In alle opstellen komen ongeveer dezelfde klachten naar voren. De mensen van de werkvloer, de professoren en universitair docenten, hebben niets meer te zeggen in wat ooit hun domein was. Beleid en grotendeels de werkwijze worden bepaald door procesmanagers.
Zo werd de afgelopen jaren eerst het Engels-Amerikaanse Bachelor-Mastersysteem (BaMa) ingevoerd, en kort daarna het minor-majorsysteem. De driejarige Bachelor zou als volwaardige opleiding gelden, vergelijkbaar met een HBO-opleiding. Of het bedrijfsleven daarop zat te wachten is echter nooit serieus onderzocht, en na enige jaren praktijkervaring met de bachelor blijkt dit ideaal grotendeels een wassen neus.
Om de Nederlandse universiteiten een internationale uitstraling te geven en buitenlandse studenten te trekken, wordt steeds meer het Engels als voertaal ingevoerd. Dit levert veel colleges en artikelen op in een soort steenkolenengels ofwel het Dunglish. Een ander gevaar van Engels als voertaal is dat het gemakkelijk leidt tot een Angelsaksische overheersing in met name de geesteswetenschappen. Veel bronnen zijn hier in het Frans of Duits, maar wanneer die talen uit de markt worden geprezen is het zeer waarschijnlijk dat ook deze bronnen langzaam zullen verdwijnen uit de discussies.

De eisen waar het wetenschappelijk personeel aan moet voldoen zijn compleet ontsproten aan de managementbreinen. Zo veel mogelijk artikelen in gerenommeerde tijdschriften, met als belangrijkste criteria de 'output' en de citatie-indexen. Alles bedoeld om het beeld van een topuniversiteit waar toponderzoek wordt gedaan neer te zetten.
Door de druk om artikelen te publiceren voor veel wetenschappers geen tijd meer om ook eens een boek te schrijven, of deel te nemen aan maatschappelijke debatten.
Kenniseconomie zelf is ook een paradoxale term. Alle betrokkenen zijn het er over eens: op de universiteit wordt de kennis niet verworven onder druk van productie-eisen, maar in de ruimte van het vrijblijvend kunnen denken en experimenteren. 'Geen enkele prestatie van blijvende betekenis is ooit volgens plan volbracht,' zegt natuurwetenschapper Vincent Icke. Als Einstein tevoren financiering zou hebben aangevraagd voor onderzoek naar de relativiteitstheorie zou hij zijn weggehoond.
Wetenschappelijke kennis van grote waarde wordt meestal tot stand gebracht door mensen die zich hebben verslingerd aan hun snaartheorie of toewijding aan hun archeologische vondsten. Zonder zich al te zeer te bekommeren om de efficiëntie of het de eerstvolgende publicatie. Hogere nutteloosheid noemt Boomkens dit. 'Niet beheersing en controle, maar een aan het mimetisch vermogen grenzende identificatie van waarheid en schoonheid staat hier voorop.'
Maar het schijnt bij het moderne leven te horen dat alle risico moeten worden uitgebannen en de uitkomst van tevoren vast moet staan.
Ad Verbrugge betoogt hoe de universiteit gedwongen door de democratiseringsgolf haar oriëntatie op de hogere cultuur en het Bildungsideaal losliet en daarmee haar fundamentele legitimatie. Was de universiteit en het academisch denken ooit zichzelf genoeg, vanaf dat moment moest zij zich verantwoorden aan een technisch en economisch gelegitimeerd nutsdenken. Kennis moet maatschappelijk relevant zijn en inzichtelijk voor iedereen. Zo wordt rationaliteit verward met verrekenbaarheid en wordt kennis inderdaad koopwaar.
Volgens filosoof Herman Philipse is waarheidsvinding alleen binnen de universiteit een doel op zichzelf. Buiten de academische wereld staat de waarheid altijd in dienst van iets anders, zoals de economie, de politiek of het algemeen geluk. Wanneer die externe doelen binnen de muren van de universiteit een factor van belang worden, is de waarheidsvinding niet meer onafhankelijk en verliest de universiteit haar intrinsieke legitimatie.

Beide boeken ruiken wel enigszins naar spruitjes. De auteurs lijken wetenschappers, en daarmee zichzelf, te beschouwen als engelen die een hoog en heilig doel nastreven, namelijk de zuivere wetenschap. Ontdaan van alle verder belangen en ander slijk.
Het blijft ook onduidelijk wat de auteurs wel zouden willen, behalve dat vroeger alles veel beter was. Toen de universiteit nog elitair was, toen al die internationaliseringsfratsen er nog niet waren, toen de hoogleraren het nog voor het zeggen hadden.
Nederland wordt echter al sinds de 17e eeuw geroemd om het feit dat bijna iedereen wel enige opleiding genoten heeft. De grote toegankelijkheid van het onderwijs is een van onze grootste verworvenheden. En ja, dat gaat misschien wel samen met nivellering en middelmaat. De kitsch ontstaat door het fanatieke streven om toch zo graag top te willen zijn, zonder te zien dat een dergelijk streven ontaardt in zijn tegendeel, namelijk meer middelmaat.


Opmerkelijk is dat beide boeken verschijnen terwijl wij zitten in de rommel van zo'n andere zeepbel die recent met veel geweld uiteen spatte, namelijk de financiële, concludeert filosoof Ad Verbrugge. Ook daar was een compleet eigen wereld geschapen, met een eigen taal en onbegrijpelijke constructies. Dit alles bedacht door experts in gebakken lucht die nauwelijks voeling hadden met reële economie, laat staan met de gewone mensenmaatschappij.
Zoals de financieel experts het contact kwijt raakten met de wereld die hun bestaansrecht gaf en die zij zouden moeten dienen, namelijk de wereld waarin mensen kopen en verkopen, werken en een bestaan verdienen, zo lijken de huidige universitaire bestuurders het contact met hun habitat, de wetenschap, kwijt te zijn geraakt.
En zo blijkt eens te meer: Als alles verhandelbaar moet worden, wordt uiteindelijk alles waardeloos.

Giftige grond

Journalist Roberto Saviano infiltreerde in de Napolitaanse maffia en schreef er een boek over. Nu leeft hij ondergedoken en permanent bewaakt. De maffiabosses zouden zijn bloed graag drinken.

Van de maffia is in brede kring niet veel meer bekend dan wat wordt getoond in films en series als The Godfather, Scarface en The Sopranos.
Vijf jaar lang infiltreerde Roberto Saviano in de Napolitaanse maffia. Hij werkte in kledingmagazijnen van de camorra, raakte met verschillende maffiosi bevriend, ging met ze op stap en was vaak als eerste aanwezig als er iets als een overval of moord plaatsvond. Hij bracht zo de hele werkwijze van de camorra gedetailleerd in kaart en rekende genadeloos af met elke zweem van romantiek die ook maar rond de maffia hangt. Want de maffia heeft niets romantisch. De maffia is misdaad, drugshandel, afpersing en grof geweld.
Ruim 700.000 exemplaren werden al in Italië verkocht. Saviano is nu gevangene van zijn boek. Hij leeft leeft ondergedoken en heeft permanent bewakers om zich heen. In zijn boek staan verscheidene manieren beschreven waarop ook hij wreed vermoord zou kunnen worden. Een nekschot of wurging voor gewone liquidaties, maar ook het afhakken van ledematen en levend verbranden van verraders komen voor. Ieder 'misdrijf' tegen de maffia kent zijn eigen symbolische vergelding, en de maffia vergeet nooit iets.

Woede
Woede dreef hem, zegt Saviano, afgestudeerd filosoof. Een man van zijn leeftijd heeft weinig keus: weggaan uit de streek, in het leger of onderdeel worden van het systeem.
De Napolitaanse maffia is volgens Saviano de grootste misdaadorganisatie van Europa, Vijf maal zo groot als de veel bekendere Cosa Nostra van Sicilië, en acht keer de Calabrese maffia 'ndranghetta.
Haar kracht is haar flexibiliteit. Clans zijn niet meer georganiseerd in macrostructuren met vaste verbonden, maar zijn veeleer businessteams die snel geld moeten omzetten, gepaard met veel geweld en corruptie. De moderne maffia wil alle segmenten van de markt beheersen, zonder enige remming. Maar ook zo snel mogelijk. De moderne maffiabaas heeft economie of rechten gestudeerd en heeft geen tijd meer om zich door de hiërarchie omhoog te werken. Ook de aloude afpersing en andere buurtcriminaliteit is inmiddels ouderwets en de werkwijze van schooierachtige clans die niet in staat zijn een fatsoenlijke onderneming op te zetten.
Maar de belangrijkste peiler is de handel in heroïne en cocaïne. Experimenten om de drugs op de juiste sterkte te brengen worden uitgevoerd op de plaatselijke verslaafden, waarbij niet op een dode meer of minder wordt gekeken.
Saviano waarschuwt ook Nederland. Door het liberale softdrugsbeleid en geringe controle wordt via Nederland veel drugs verhandeld naar heel Europa. Drugsgeld wordt witgewassen in de bouw en de horeca. Zo zorgt de camorra ook hier met crimineel geld voor werkgelegenheid en groei.

Beton
Vaak hebben dorpen, clans of families hun eigen specialiteit. Zo zijn de maffiosi uit het beruchte dorp Casal di Principe actief in de wereldwijde wapenhandel. Breekt er ergens een oorlog uit in de wereld, dan staan de Casalezen klaar om de strijdende partijen van wapens te voorzien, vaak vervoerd in schepen met bouwmateriaal of beton.
Want de Napolitaanse maffia is gegoten in beton. Zo staat Casal di Principe vol bouwbedrijven. Het is het eenvoudigste vak om snel rijk mee te worden, vertrouwen te winnen, snel banen te scheppen in verkiezingstijd en je eigen mythe creëren door grote villa's en gevels neer te zetten. Inschrijvingen en aanbestedingen, bebouwbare grond vinden, volbouwen en vele malen duurder verkopen leveren snel geld op. Beton is de olie van het zuiden, aldus Saviano.
Een andere belangrijke peiler is het monopolie op de vuilnisverwerking. Voor veel lagere prijzen dan de reguliere verwijdert de camorra bij bedrijven het afval, om het op grote stortplaatsen of ondergronds in Zuid-Italië te dumpen. Zware metalen, giftige stoffen en afgedankte elektronica wordt tezamen verbrand, vermengd met compost of verwerkt tot kunstmest. Of het sijpelt met de regen de grond in vergiftigt langzaam de bodem. Giftige kunstmest of compost wordt elders weer gebruikt en zo verspreidt het gif zich door de streek en het land.

Verzet
De filmromantiek dringt wel de maffia binnen. Maffiosi gedragen zich als de filmsterren wier voorbeeld zij juist geacht worden te zijn. 'Sinds Tarantino zijn ze opgehouden behoorlijk te schieten', verzuchtte een maffia-veteraan over zijn jongere collega's. Ook nieuwe uitdrukkingen en kledinggewoonten worden zo overgenomen uit de bekende maffiafilms.
Soms komt er verzet. Zoals van de priester Dom Peppino Diana. Hij schreef een vlammende tekst tegen de maffia, getiteld Uit liefde voor mijn volk zal ik niet zwijgen. Hij weigerde maffiosi te trouwen en hun kinderen te dopen. Hij trok de vroomheid van de bosses in twijfel. Want ook geloof en misdaad staan dicht bij elkaar in de camorra. Inwijding van maffiosi gebeurt met bloed, vuur en een Mariabeeldje. De moorden zullen om Christus' wil worden vergeven als ze een hoger doel dienen. Camorrabosses beschouwen hun werk als een beproeving. Ze nemen de pijn en het gewicht van zonde van hun ondergeschikten op zich.
Dom Peppino vergeleek de omgeving van Napels met Sodom en Gomorra, waar eerst de maatschappij vergiftigd werd en later de zee die haar overspoelde.
Hij werd in maart 1994 vermoord. Zijn optreden is het enige dat daadwerkelijk helpt, volgens Saviano. 'Woorden tegen betonmolens en geweren. Aangifte doen, getuigen, er zijn. Het woord met zijn enige wapenrusting: het uit te spreken. Een woord dat wachter is, getuige, de waarheid die altijd sporen achterlaat. Een woord dat je alleen maar uit kunt roeien door het te vermoorden.'



Gomorra, Roberto Saviano. Rothschild & Bach, augustus 2008.

De verfilming won diverse prijzen in op de filmfestivals van Cannes en Kopenhagen en gaat in januari in première.

Geloof is niet voor de massamens

Om goed te kunnen schipperen heb je een enorme karaktervastheid nodig, zei schrijver Koos van Zomeren ooit. Het zou zomaar als motto boven Kierkegaards boek De ziekte tot de dood kunnen staan.
Soren Kierkegaard (1813-1855), een van de eerste existentialistisch filosofen, ziet zowel het leven als de mens zelf als dialectische tegenstellingen. De mens wordt heen en weer geslingerd tussen oneindigheid en eindigheid, het tijdelijke en het eeuwige, vrijheid en noodzakelijkheid, ratio en emotie, maar hij is daar zelf ook de synthese van.
Wanneer deze synthese of balans verstoord wordt, is er sprake van vertwijfeling. Vertwijfeling heeft te maken met bewustzijn van de eeuwigheid en het bewustzijn van het zelf van zichzelf. Het is iets anders dan twijfel; dat is rationeel en heeft slechts te maken met het denken en met het eindige.
Kierkegaard leefde zelf altijd op de rand van vertwijfeling of daar overheen.
De ziekte tot de dood werd later een belangrijke inspiratiebron voor dialectisch theologen als Barth en Brunner en existentiefilosofen als Nietzsche, Jaspers, Sartre en Heidegger.

Geestelijke ontreddering
Vertwijfeling is een gevaarlijke toestand van geestelijke ontreddering, en toch kan het je redden. Het is een ziekte waar iedereen eens doorheen moet om bij zichzelf te komen, zegt Kierkegaard. Lijden aan vertwijfeling is echter niet treurig maar verheffend omdat het voortkomt uit de hoogste eis die aan de mens gesteld is, namelijk geest te zijn. Het lijden aan vertwijfeling is het voorrecht van de mens boven het dier. Vertwijfeling leidt tot zelfkennis en “zelfkennis leert een mens in zijn verhouding tot iedere enkeling altijd even deemoedig te zijn als trots.” Het leert hem om zichzelf genoeg te zijn.
Wie de noodzakelijke stem van de vertwijfeling in zichzelf doodslaat of negeert, moet zichzelf onderzoeken en zich afvragen welke vorm van vertwijfeling hem getroffen heeft. Want ook dat wordt breed uitgemeten: de vertwijfeling slaat dikwijls het hardst toe bij diegenen die er het minste last van lijken te hebben.
Kierkegaard onderscheidt verschillende vormen van vertwijfeling: de onbewuste vertwijfeling van de geesteloosheid, de passieve van het vertwijfeld niet jezelf willen zijn en de actieve van het juist jezelf willen zijn.
De onmiddellijke mens, noemt Kierkegaard de mens die zich stort op zijn omgeving of op het materiële, en die daarmee wegvlucht van zichzelf.
In deze tijd zou Kierkegaard vermoedelijk zeggen dat de paniek op de beurzen, verdampende spaartegoeden en de ontreddering en vertwijfeling die daar het gevolg van zijn, voortkomen uit het bouwen op schijnzekerheden en het vertwijfeld wegvluchten door de mens van zichzelf. De crisis en paniek zijn echter niet de oorzaak van de vertwijfeling, maar brengen de reeds aanwezige vertwijfeling aan het licht.
Maar ook het tegendeel van deze onmiddellijke mens, de gesloten mens die het liefst de eenzaamheid zoekt en die zich verre houdt van al deze drukdoenerij, verkeert in ernstige vertwijfeling. Zonder zich uit te spreken 'marcheert hij op de plaats', hij blijft rondjes draaien in zijn ergernis over de wereld. Ook hij wil vertwijfeld niet zichzelf zijn. Hier waarschuwt Kierkegaard voor de zelfmoord als uiterste uitweg.
In beide gevallen zal een vertwijfelde in eerste instantie over iets, een ding of een toestand, vertwijfeld raken, maar daarna over zichzelf. “Als bijvoorbeeld een heerszuchtig mens de leus 'of Caesar, of helemaal niets' hanteert en dan geen Caesar wordt, dan zal hij in vertwijfeling raken omdat hij nu niet meer kan verdragen zichzelf te zijn”, zegt Kierkegaard.

Menselijk kaartenhuis
Maar het is allemaal weinig opzienbarend, zegt Kierkegaard zelf sarcastisch, want “aan een mens die zichzelf kwijt raakt is vaak weinig te merken. Hij kan ogenschijnlijk mens zijn, bezig met het tijdelijke, trouwen, kinderen krijgen, geëerd zijn en in aanzien – en misschien is het in diepere zin niet te merken dat hij een zelf mist. Over zoiets wordt in de wereld weinig ophef gemaakt; want een zelf is iets waar in de wereld het minst naar gevraagd wordt, en het is gevaarlijker dan wat ook als je laat blijken dat je het hebt.”
Tegenover het verliezen van het zelf staat de actieve vertwijfeling van het vertwijfeld jezelf willen zijn. Hierbij is sprake van een oneindig zelfbewustzijn dat geen macht boven zich erkent. Hierbij onderscheidt Kierkegaard twee vormen: het handelend zelf en het lijdend zelf.
Het handelend zelf stelt zichzelf de wet en wil zichzelf steeds opnieuw uitvinden. Maar juist dit zichzelf steeds opnieuw uitvinden van zichzelf zorgt dat er geen zelf overblijft, en als hier de vertwijfeling toeslaat zal dit kaartenhuis roemloos ineen zakken.
Het lijdend zelf neemt zijn lijden op zich, maar koestert zijn 'doorn in het vlees' en wil daarvan ook niet verlost worden. Het vindt zijn zelf in het lijden en beroemd zich daarop.
In alle gevallen is de vertwijfeling een vlucht, een vlucht voor het zelf, een vlucht voor het absolute en ten diepste een vertwijfelde vlucht voor God.

Tegen het verburgerlijkte christendom
Want naast filosoof is Kierkegaard vooral de dominee, die niet ophoudt met zijn pogingen om het christendom van zijn tijd wakker te schudden. Kierkegaard wil het christendom in zijn idealiteit te beschrijven, schreef hij later in zijn dagboek.
Het geloof is niet gebaseerd op een ethische code of een verzameling regels van goed gedrag. Dat is de ethiek die alles en iedereen gelijk wil trekken. In het geloof staat juist de enkeling tegenover God, omdat die hem beoordeelt.
Juist het oordeel maakt de mens tot individu en brengt het bij zichzelf. Omdat de vertwijfeling het zelf juist bij zichzelf vandaan voert is de vertwijfeling zonde.
Het tegenovergestelde van zonde is niet deugd maar geloof. Geloof is dat het zelf zich in het zichzelf willen zijn doorzichtig grondt in God, de vertwijfeling voorbij. Christelijk geloof maakt van ieder mens een enkeling en zegt dan of dat je moet geloven in de zonde en de vergeving van zonden, of je moet ergeren. En het is deze ergernis die de grootste zonde is, de zonde tegen de Heilige Geest.
Maar juist het oordeel verheft de mens. Het christendom wil de mens door het geloof tot iets buitengewoons maken. Bij Kierkegaard is geloof niet voor de massa.

Verleden van Nederland

Weer een canon van de geschiedenis, dacht ik, houdt dat dan nooit op? Sinds het verschijnen van de officiële canon der Nederlandse geschiedenis, met de vijftig vensters, zijn canons bij bosjes opgeschoten. Maar het is geen canon, het is een verhaal dat de feiten van de canon in een samenhang probeert te plaatsen.
De officiële canon bevat te veel ankerpunten en te weinig verhaal en samenhang, aldus medeauteur Piet de Rooy in een interview. De ankerpunten zijn daarbij ook nog eens te veel de geschiedenis vanuit de blanke mannen gezien. Verleden van Nederland is daarom vooral een doorlopend verhaal, met nadruk op grote lijnen en verbanden. Hierbij passeren nu en dan analyses over de Nederlander en zijn identiteit, waarin kernwaaarden als gematigdheid, vredelievendheid en tolerantie de boventoon voeren. Maar ook breuken en discontinuïteiten in de geschiedenis worden niet geschuwd in het boek, evenals de nare trekjes van ‘de Nederlander’.

Sinterklaas
Een canon zegt minstens zo veel over de tijd waarin hij geschreven wordt als over zijn onderwerp, de geschiedenis of het verleden.
Een diepgeworteld idee is dat de tegenwoordige identiteit rust op de geschiedenis. Dat is ook juist maar het is een deel van het verhaal. Het verleden wordt evenzeer ingekleurd door de tegenwoordige tijd en haar ideeën. Een historicus moet van hele goeden huize komen wil hij aan neutrale geschiedschrijving doen. Het siert de auteurs van Verleden van Nederland dat ze daar ronduit voor uitkomen .
Een heel praktisch voorbeeld is de ruim anderhalve pagina die wordt besteed aan het verbod op het Sinterklaasfeest dat rond 1660 door orthodox-calvinistische predikanten werd geëist.. Meteen galmt de stem van Rita Verdonk door mijn achterhoofd: “en ze willen nu ook nog het Sinterkláásfeest afschaffen.” Niet voor het eerst dus.
Maar ook op een wat dieper niveau lijken de auteurs zich te keren tegen de heldenverering en het zoeken naar heroïek van de laatste tijd. Veel wordt gerelativeerd of in een bredere historische tendens geplaatst waardoor de scherpe randjes er af gaan.
Wij stammen niet af van de Friezen en de Bataven, wordt nadrukkelijk vermeld bij de Friese en Bataafse opstanden tegen de Romeinen.
De opstand tegen de koning van Hispanje kwam niet voort een plotseling opkomend verlangen naar vrijheid van godsdienst of eigen bestuur. De opstand paste in een eeuwenoude traditie waarin vorsten door hun onderdanen, hun feodale clientèle of de steden, ter verantwoording werden geroepen, vaak over belastingen of bestuurlijke zaken.
En dan de mythe van de VOC-mentaliteit, waar van overheidswege zo graag op gewezen wordt. Economisch gezien was de VOC inderdaad behoorlijk succesvol, maar dat ging vaak gepaard met grof geweld. De Nederlandse vredelievendheid en gematigdheid werd voornamelijk in eigen land aangetroffen, buiten de grenzen en op zee was alles toegestaan. De Nederlandse ontdekkingsreizigers, kooplui en kolonisatoren kwamen in ‘de Oost’ ook niet zomaar in een achterlijke rimboe terecht. Vooral de Chinezen hadden daar al een uitgebreid handelsnetwerk. En ja, Nederland heeft daar veel gebracht aan ontwikkeling in gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur, maar tezamen met tomeloos geweld en onderdrukking.
Daarbij waren de veelgeroemde Jongens van Jan de Witt, die jongens die met hun blote handen de oceaan overstaken, voor minstens de helft buitenlanders, gelukzoekers of op de vlucht voor koningen of justitie. Uitschot, tuig, rapalje, bijeengehouden door een keiharde kadaverdiscline. Maar dat mocht ook wel want het was een vreselijke reis. De sterfte op de schepen was enorm en voor flinke muiterij was maar een heel klein vonkje in het kruitvat nodig. .
Dat wisten we allang natuurlijk, maar de nadruk die er telkens op wordt gelegd is een relativering van de roep om een duidelijke historische identiteit, en een doorlopende waarschuwing tegen borstklopperij. Nederlanders waren de eeuwen door vooral geïnteresseerd in geld verdienen, en ze waren daar ook erg goed in.
Dit relativeren gaat soms ten koste van de duidelijkheid. Verschillende malen blijven de ankerpunten of de hoofdrolspelers achterwege of worden ze ergens achter in een bijzin genoemd. Zo had vermeld mogen worden dat kroonprins Willem met zijn bataljon Nederlanders best een belangrijke rol speelde in de slag bij Waterloo, zij het dat we tot op heden niet precies weten hoe. Geen woord er over.
Of de roemruchte Friese Koning Radboud, die al met zijn grote teen in het doopwater stond maar deze terugtrok toen hij hoorde dat hij dan wel naar de hemel zou gaan, maar dat zijn voorouders voor eeuwig in de verdoemenis zouden blijven. Grutte Pier daarentegen krijgt als opstandelingenleider wel een aparte vermelding.

Cijfermaniak
Het boek is in een uitstekend leesbare stijl geschreven. Aan het begin van ieder hoofdstuk staat een overzicht met de belangrijkste gebeurtenissen van de besproken periode. Het is grotendeels strak chronologisch geschreven. Alleen in het laatste hoofdstuk, over de periode na de Tweede Wereldoorlog tot nu, wordt het verhaal te complex om de tijd als ordenend principe te kunnen handhaven. Daarnaast is het rijk geïllustreerd met tekeningen, schilderijen, tekstfragmenten en landkaarten.
Helemaal consistent is het allemaal niet. Waar de periode van de Gouden Eeuw in grote lijnen uiteen wordt gezet zonder al te veel op de economische feiten in te gaan, toont de auteur van de laatste hoofdstukken zich een ware cijfermaniak. En waar godsdienstige motieven in de 16e en 17e eeuw vaak als ingegeven door economische of politieke motieven worden afgedaan, is de godsdienst in de meer bevindelijke 18e en 19e eeuw wèl relevant als historisch motief an sich.
Met informatie over de laatste twintig jaar is Verleden van Nederland zuinig. Die periode is ook nog veel te vers voor een goede historische analyse, maar iets meer had toch wel gemogen. Nu blijft het bij de val van Srebrenica, de discussie over de multiculturele samenleving, en het eindigt met de moord op Pim Fortuyn. De val van de muur en het bijbehorende optimisme, de privatisering van de overheidssector en de introductie van het totaalkapitalisme, de overgang van verzorgingsstaat naar verzekeringsmaatschappij onder Balkenende en Zalm, het had even genoemd mogen worden.

Ware held
Een vriendelijk historisch beeld rijst wel op uit Canon met de kleine c, een boek met vijftig verhalen en liederen die elk te maken hebben met een venster uit de Canon.
Het verhaal van de Drentse heidereuzen Ellert en Brammert, Karel ende Elegast, de dienstmeid die Karel V een bierpul met vier oren geeft, het spookschip ‘De Vliegende Hollander’, de sketch ‘Do ist der Bahnhof’. Het zijn verhalen met geen of een onduidelijk waarheidsgehalte, maar ze geven de geschiedenis kleur. Ze laten vaak beter de dubbelzinnigheid van geschiedenis zien dan de officiële verhalen. Zo kunnen we tientallen keren uitleggen dat het onderscheid tussen ‘goed’ en ‘fout’ niet altijd even duidelijk is, maar niets illustreert dat beter dan Arie Temmes, typetje van ‘Koot en Bie’, die zich tientallen jaren na de oorlog nog afvraagt of hij de nu een goede of kwade daad heeft gedaan door een Duitse soldaat op weg naar het station de verkeerde kant op te sturen.
De verhalen mogen dan misschien niet exact zo gegaan zijn, ze behoren zeker tot ons collectieve geheugen. En het maakt Arie Temmes, met zijn impulsieve daad en jarenlange twijfel of hij er nu wel of geen goed aan gedaan had misschien wel tot de ware Nederlandse held.

Geert Mak, Jan Bank, Gijsbert van Es, Piet de Rooy, René van Stipriaan, Verleden van Nederland, Uitg Atlas.

Verleden van Nederland, achtdelige documentaireserie, NPS/VPRO Nederland 2. Vanaf 12 oktober 2008, 20.15 uur

www.verledenvannederland.nl

Theo Meder, Ruben A. Koman, Gerard Rooijakkers, Canon met een kleine c,. 50 verhalen en liederen bij de canon van Nederland, Uitg. Profiel