dinsdag 1 april 2008

Niemand wil over volgzame zoons lezen


Nederlands Dagblad, juni 2008

“Als geslaagde auteurs over hun favoriete literatuur schrijven, ontstaan de mooiste zelfportretten”, zei Vladimir Nabokov. De Zuidafrikaanse schrijver J.M. Coetzee spiegelt zich veelvuldig aan de wereldliteratuur.
In de essaybundel Wat is een klassieke roman stelt hij de vragen van de lezer.
Wat maakt klassieke schrijvers tot klassieke schrijvers? En wat is dat, klassiek? Welke boeken overleven en welke niet? Welke rol spelen hierbij de auteur zelf, de lezer en de tijdgeest?

De inleiding op de essays is een lezing van Coetzee uit 1991. Hij verwijst naar de dichter T.S. Eliot, die in 1944 een lezing getiteld What is a classic hield. Deze beschouwde het Rome zoals beschreven in de Aeneas van Vergilius als de bakermat van de Europese cultuur, en daarmee als het centrum van de beschaafde wereld. De oorspronkelijk Amerikaanse Eliot definieert een culturele identiteit voor Europa die hij graag op zichzelf betrekt; volgens Coetzee kenmerkt dit een provinciaal of koloniaal die dolgraag aansluiting wil bij een hoogstaander cultuur dan zijn eigen.
Hierin schuilt ook Coetzee’s tragiek, geboren in Zuid-Afrika, ver van de Europese cultuur.
Het brengt hem bij een overrompelende ervaring uit zijn vijftiende levensjaar. Waarom sloeg de muziek van Bach, die hij bij toeval hoorde, bij hem in als een bom?
Klassiek is, aldus Coetzee, de manier waarop Bach door de eeuwen heen overleefde. Bach werd al tijdens zijn leven op zolder gezet door de nieuwe stroming van aan de Verlichting verwante componisten als Mozart, Haydn en zijn eigen zoons. Pas na tachtig jaar werd hij onder het stof vandaan gehaald door Mendelsohn, die in 1829 weer de Mattheüspassie uitvoerde. Bach overleefde de kritiek waaronder hij werd bedolven en kwam weer bovendrijven.
Maar ondertussen waren er vakmusici die Bach bleven spelen. Zijn erfenis werd in kleine kring levend gehouden, tot de tijd rijp was om hem weer in volle glorie te laten klinken. Vanaf hier gaat de vergelijking tussen muziek en literatuur mank, erkent Coetzee.
Muziek uitvoeren is werk voor vakmensen, lezen doet iedereen. Opmerkelijk is dat hij niet spreekt over schrijvers die ook voortbouwen op de klassieken en op elkaar, wat Coetzee in zijn eigen romans veelvuldig doet.
“Het klassieke definieert zichzelf door te overleven. Daarom behoort een kritische benadering van het klassieke, hoe vijandig ook, tot de geschiedenis van het klassieke, onvermijdelijk en zelfs gewenst.”
Als scherpe kritiek een voorwaarde is om klassiek te worden, zit het Coetzee niet mee dat zijn boeken vooral worden bejubeld.

Op eieren
Coetzee spreekt niet graag over zichzelf en mijdt openbare optredens en interviews. Zelfs werd in 2003 met spanning afgewacht of hij de hem toegekende Nobelprijs zou komen ophalen.
In het programma Van de schoonheid en de troost uit 2000, probeert Wim Kayser hem uitspraken en meningen te ontlokken waar hij normaliter een half boek voor nodig heeft. Beiden lijken het hele gesprek op eieren te zitten.
Coetzee ventileert zijn opinies meestal via personages als David en Lucie Lurie (In Ongenade), Paul Rayment (Langzame man), schrijver C uit Dagboek van een slecht jaar en de schrijfster Elizabeth Costello (Elizabeth Costello en Langzame man), vaak gezien als Coetzee’s alter ego of spreekbuis. Niet geheel terecht; veeleer lijken de personages allemaal een stukje Coetzee in zich te dragen, of huizen alle personages in de schrijver en vechten ze onophoudelijk om een plekje op de voorgrond. Ze discussiëren, maken ruzie, troosten en vermanen elkaar. Ze houden er vaak dubieuze amoureuze relaties op na of fantaseren daarover, om er door schade en schande achter te komen dat een mens niet leeft van seks alleen.
John uit Portret van een jongeman trekt, net als Coetzee ooit, naar Londen om een groots en meeslepend leven als dichter en vrouwenversierder te leiden. In tegenstelling tot zijn schepper komt er van zijn dichterschap niets terecht, zien de vrouwen hem niet staan of houden ze hem van zijn ‘roeping’ af.
Sinds de Dostojevski-biografie van Mikhail Bakhtin uit 1929 is voor deze manier van schrijven de term ‘dialogische roman’ gangbaar. “Een volledig dialogische roman is een roman waarin geen sprake is van een dominerend, centraal schrijversbewustzijn, en dus niet van enige aanspraak op waarheid of gezag, maar uitsluitend van met elkaar wedijverende stemmen en gesprekken,” aldus Coetzee.

Censuur
Een specifieke vorm van kritiek is die van de censuur, waar schrijvers in dictaturen veelvuldig mee te maken hebben. Aan de hand van de Poolse dichter Zbigniew Herbert ontrafelt Coetzee het spel tussen schrijver en censor.
Censuur komt voort uit een absolutistisch streven naar een, meestal ideologisch geladen, ideale taal. Die staat tegenover de ‘taal van het vlees’, de gebrekkige taal die mensen spreken. De absolutist wil uit de taal van het vlees de ideale taal abstraheren. “Als het vlees er af wordt gestroopt, zal het skelet van de ideale taal, zo hoopt men, erdoorheen beginnen te schijnen.”
De druk van idealen speelt ook in de Zuidafrikaanse literatuur. Coetzee bespreekt Nadine Gordimers voordrachten over het dilemma van de zwarte schrijver: gaat het om zijn vrijheid zijn ‘diepe, persoonlijke visie’ naar voren te brengen of moet hij zijn talent ter beschikking stellen aan zijn onderdrukte lotgenoten die hem tot woordvoerder willen bombarderen? Gordimer ging te rade bij Toergenjev, die in Vaders en zonen de Russische maatschappij ter discussie stelde maar evenzeer de jonge radicalen. “Alleen zij die niet beter kunnen leggen zich neer bij een bepaald thema of het uitvoeren van een programma”, zegt Toergenjew.

Dolkstoot
Het beroemde Robinson Crusoë wordt beschouwd als een van de minder interessante romans van Defoe. Deze is een groot denker noch psycholoog, maar als schrijver een “volhardende infanterist, nieuwsgierig naar alle facetten van het leven.”
Maar het is een verhaal dat altijd tot de verbeelding zal spreken, en dat het werk tot een klassieker maakt. Zoon negeert de wens van vader zich te wijden aan het familiebedrijf en “daarmee een genoeglijke glijvlucht door het leven te maken”, gaat naar de suikerplantages in Brazilië en wordt schatrijk, maar zit ook achtentwintig jaar gevangen op een onbewoond eiland.
Coetzee: “Niemand wil over volgzame zoons lezen,”
Nederlanders komen er matig vanaf. Nooteboom laat in In de bergen van Nederland de schrijver/verteller vragen waarom hij zo’n “onweerstaanbaar verlangen heeft om te fictionaliseren”. “Uit ongeluk, maar je bent niet ongelukkig genoeg. Daarom kun je het niet” is het antwoord. Coetzee noemt het “een indringende dolkstoot van zelfkennis.”

Mijmeren
Tussen de essays zit weinig samenhang. In ieder essay zoekt Coetzee door een andere invalshoek naar het klassieke in een bepaalde schrijver of roman.
Ook lijken ze nogal willekeurig gekozen. Eerder verschenen ze in de bundels Giving Offense. Essays on censorship en Stranger Shores. Essays 1986-1999. Waarom Oz, Mulisch, Emants en Borges interessanter zijn dan Kafka, Solzhenitzin, of Claus wordt niet duidelijk.
De belofte op de omslag van een heldere en overtuigende conclusie wordt nauwelijks ingelost. Coetzee analyseert en mijmert er op los, maar laat ook zien wat een diepgaande lezing aan inzichten kan opleveren. Oftewel, wat de kracht van literatuur is.
Dat zou het antwoord kunnen zijn: wie helderheid wil is als de censor op zoek naar een ideale, absolutistische oplossing. Want “het klassieke behoort niet tot een ideale orde en wordt evenmin bereikt door het aanhangen van één of andere reeks ideeën. Het klassieke is het menselijke; of, in elk geval, datgene wat van het menselijke overleeft.”
Zijn rondreis door de wereldliteratuur levert vooral een mooi zelfportret op. Geen scherpe foto, maar een fijnzinnig impressionistisch schilderijtje.