zaterdag 12 mei 2007

De gereedskapskist van Foucault

Nederlands Dagblad, februari 2007

Verscheidene 20e-eeuwse denkers, historici en schrijvers van naam hebben wel eens het einde van een periode of historisch verschijnsel afgekondigd. Van de filosofie (Rorty), van de kunst (Danto), de geschiedenis zelf ( Fukuyama) of van de literatuur (Kundera). Voorafgaand aan al deze, wat modieuze, afschaffingen ging wellicht de het meest radicale: het einde van de mens, aangekondigd door de Franse filosoof Michel Foucault.

In 1966 verscheen voor het eerst Les mots et les choses, vertaald als De woorden en de dingen. Dit zou één van Foucaults belangrijkste boeken blijken te zijn en de basis vormen voor zijn verdere werk.
Foucault was voor die tijd docent Franse cultuur in Uppsala, Hamburg en Warschau. Hij schreef De geschiedenis van de waanzin, en werd vervolgens hoogleraar psychologie in Clermond-Ferrand. Zijn studenten hadden tegelijk grote bewondering en een zekere vrees voor hem vanwege zijn onorthodoxe manier van college geven en de bijna absurde vragen waarmee hij nietsvermoedende studenten kon verrassen.
Verder had Foucault veel te maken met een intellectuele stroming die een structuralistische benadering van literatuur voorstond. Na het verschijnen van De woorden en de dingen werd hij hoogleraar in Tunis.
Foucault was een maatschappelijk betrokken filosoof. Hij engageerde zich achtereenvolgens met geïnterneerde gekken, gevangenen, krankzinnige schrijvers, Iraanse fundamentalisten en, uiteindelijk, met Californische hedonisten. Hij was een van de eersten die er openlijk een homoseksuele levensstijl op na hield, en liep aids op in de leernichtenscene van Californië. Hij stierf in 1984.
Hij presenteerde De woorden en de dingen als een louter wetenschapshistorische studie die per ongeluk met groot enthousiasme werd onthaald. Volgens Sartre echter, het gezicht van de tot dan toe dominante stroming van het existentialisme, was er sprake van een zorgvuldig voorbereide structuralistische coup. Het boek werd al snel een filosofische bestseller. Een Franse krant kopte “Foucault als warme broodjes over de toonbank”.
Foucault’s meest opvallende kenmerk was zijn werkwijze, die radicaal verschilde van wat in de filosofie gebruikelijk is. Bij hem geen systematische werken die gaan over de gebruikelijke filosofische onderwerpen als het ware, het schone en het goede, maar historische verhandelingen over waanzin en ziekte, misdaad, seks en het gevangeniswezen. In al deze werken is de impliciete thematiek die van systemen, machtsverhoudingen en uitsluitingen, die zowel binnen als buiten het subject splitsingen tussen gezond en ziek, normaal en gek, non-conform en afwijkend gedrag tot stand brengen.
In De woorden en de dingen wordt een basis gelegd voor het verdere onderzoek naar deze verschijnselen. Volgens Foucault ervaart de moderne westerling zichzelf als product van weten, dat wil zeggen als subject én object van de menswetenschappen. Tot aan de zeventiende eeuw was wetenschap uitsluitend gericht op de dingen buiten het menselijke subject. Daarna ontdekt de mens zichzelf als onderwerp van wetenschap, en ontstaan de menswetenschappen. Volgens Foucault vindt er een verdubbeling van de mens plaats: hij wordt naast subject ook object van wetenschappelijk denken.
“De archeologie van ons denken toont dat de mens eenvoudig aan dat de mens een uitvinding van recente datum is. En mogelijk ook zijn einde nabij”.
Deze wetenschap van de mens maakt een duidelijke definiëring van ‘de mens’ mogelijk, en leid daardoor tot duidelijke onderscheidingen tussen normaal en afwijkend.

Het boek is onder meer gericht tegen de Husserliaanse fenomenologie en het existentialisme van de jaren ’50 en ‘60, waar Sartre het gezicht van was. Foucault stelt in een interview dat de generatie van Sartre een ‘onverschrokken en moedige generatie’ was, met een ‘passie voor het leven, de politiek, de existentie’. Foucault en zijn generatiegenoten hebben echter iets anders ontdekt: “het concept en wat ik ‘het systeem’ noem”. En verder: “Het ik is uit elkaar gespat en het ‘er is’ is ontdekt. Er is een men. In zekere zin keren we terug naar de zeventiende eeuw, met dit verschil: niet de mens krijgt de plaats van God toegewezen maar een anonieme gedachte, een weten zonder subject, een theorie zonder identiteit.”
De historische actoren van zijn geschiedenisverhalen zijn de onderscheiden lagen van het weten zelf in hun interne samenhang of rationaliteit. Alles is opgenomen in systemen die bestaan bij de gratie van hun interne samenhang. De consequentie hiervan is dat de waarheid of betekenis van deze systemen op hun op zich willekeurige samenhang berust, en niet op een vorm van objectieve waarheid buiten het systeem.

Dit zal de postmoderne mens van veertig jaar na De woorden en de dingen bekend in de oren klinken, maar in de tijd van de subject-gerichte fenomenologie ten tijde van Foucault was het subjectloze systeemdenken revolutionair. De bijbehorende verwachting was dat de mens de belangstelling voor zichzelf als onderzoeksobject zou verliezen, waarna de menswetenschappen een zachte dood zouden sterven.
Foucaults archeologische werkwijze is bedoeld om een diagnose van de eigen cultuur te geven en haar illusies bloot te leggen. Archeologie werkt beschrijvend en reconstruerend, maar heeft juist daardoor een ontmaskerende of kritische uitwerking op het heersende spreken en weten, omdat ze deze heersende opvattingen open moet breken om hun verborgen historische ondergrond zichtbaar te maken.
Foucault stelt dat zijn werk niet zozeer ideeën, meningen of gesystematiseerde waarheden wil uitdragen, maar hij beschouwt ze als gereedschapskisten waaruit de lezer zelf het werktuig kan kiezen wat hij wil gebruiken voor zijn doeleinden. Een verwijt aan zijn adres is daardoor dat hij uiteindelijk geen oplossingen aanreikt en in concrete gevallen geen stelling neemt.

Sartre’s kritiek op het werk van Foucault was dat die juist de geschiedenis afwijst. Een archeoloog is volgens Sartre iemand die sporen van een verdwenen beschaving zoekt om te proberen die beschaving te reconstrueren. Foucault bedrijft geologie: hij onderzoekt de lagen die de voorwaarden vormen voor een bepaald denken, maar geeft niet aan hoe op basis van die voorwaarden dat denken tot stand is gekomen, en ook niet hóe op basis van die voorwaarden een bepaald denken tot stand is gekomen. Foucault analyseert historische situaties, maar heeft geen oog voor de doorwerking van de geschiedenis. “Hij vervangt de film door de toverlantaarn”, aldus monsieur Sartre.

Een andere grote criticus van Foucault was de Duitse filosoof Jürgen Habermas, Deze stelt dat Foucault door de verwerping van het kennend subject juist via de achterdeur een ongebreideld subjectivisme bij Foucault op de voorgrond treedt. De eliminering van een kennend subject en het terugbrengen van geldigheidsclaims tot machtseffecten zorgen dat alles wat gezegd wordt in relatief wordt ten opzichte van het onderwerp.
Verder zijn volgens Habermas normatieve zaken bij Foucault alleen terug te voeren op hun pure zijn. Daarbij komt dat Foucaults non-normativiteit voortkomt uit een verborgen norm, namelijk die van het alles relateren aan de ontstaansgeschiedenis van een situatie. Foucault eindigt volgens Habermas altijd in een soort cryptonormativiteit, waarbij de schijnbare afwezigheid van normativiteit ervoor zorgt dat het menselijk subject uiteindelijk zelf de norm moet bepalen, en uiteindelijk toch de mens zegeviert.
Het denken van beiden is er op gericht de maatschappij zoals deze zich voordoet aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Habermas doet dit door een actieve reflectie die de systematische geldigheid van argumenten onderzoekt, terwijl Foucault de implicaties van normatieve horizonten demonstreert. Hierbij had Foucault overigens een grotere bewondering voor Habermas dan omgekeerd.

Nu, veertig jaar na Foucaults onheilsprofetie, leven de menswetenschappen meer dan ooit. Tegelijk krijgen allerlei systemen een steeds vastere greep op de maatschappij, zodat een greep in Foucaults kritische gereedschapskist nog steeds meer dan gerechtvaardigd is.

Geen opmerkingen: