zondag 28 juni 2009

Geloof is niet voor de massamens

Om goed te kunnen schipperen heb je een enorme karaktervastheid nodig, zei schrijver Koos van Zomeren ooit. Het zou zomaar als motto boven Kierkegaards boek De ziekte tot de dood kunnen staan.
Soren Kierkegaard (1813-1855), een van de eerste existentialistisch filosofen, ziet zowel het leven als de mens zelf als dialectische tegenstellingen. De mens wordt heen en weer geslingerd tussen oneindigheid en eindigheid, het tijdelijke en het eeuwige, vrijheid en noodzakelijkheid, ratio en emotie, maar hij is daar zelf ook de synthese van.
Wanneer deze synthese of balans verstoord wordt, is er sprake van vertwijfeling. Vertwijfeling heeft te maken met bewustzijn van de eeuwigheid en het bewustzijn van het zelf van zichzelf. Het is iets anders dan twijfel; dat is rationeel en heeft slechts te maken met het denken en met het eindige.
Kierkegaard leefde zelf altijd op de rand van vertwijfeling of daar overheen.
De ziekte tot de dood werd later een belangrijke inspiratiebron voor dialectisch theologen als Barth en Brunner en existentiefilosofen als Nietzsche, Jaspers, Sartre en Heidegger.

Geestelijke ontreddering
Vertwijfeling is een gevaarlijke toestand van geestelijke ontreddering, en toch kan het je redden. Het is een ziekte waar iedereen eens doorheen moet om bij zichzelf te komen, zegt Kierkegaard. Lijden aan vertwijfeling is echter niet treurig maar verheffend omdat het voortkomt uit de hoogste eis die aan de mens gesteld is, namelijk geest te zijn. Het lijden aan vertwijfeling is het voorrecht van de mens boven het dier. Vertwijfeling leidt tot zelfkennis en “zelfkennis leert een mens in zijn verhouding tot iedere enkeling altijd even deemoedig te zijn als trots.” Het leert hem om zichzelf genoeg te zijn.
Wie de noodzakelijke stem van de vertwijfeling in zichzelf doodslaat of negeert, moet zichzelf onderzoeken en zich afvragen welke vorm van vertwijfeling hem getroffen heeft. Want ook dat wordt breed uitgemeten: de vertwijfeling slaat dikwijls het hardst toe bij diegenen die er het minste last van lijken te hebben.
Kierkegaard onderscheidt verschillende vormen van vertwijfeling: de onbewuste vertwijfeling van de geesteloosheid, de passieve van het vertwijfeld niet jezelf willen zijn en de actieve van het juist jezelf willen zijn.
De onmiddellijke mens, noemt Kierkegaard de mens die zich stort op zijn omgeving of op het materiële, en die daarmee wegvlucht van zichzelf.
In deze tijd zou Kierkegaard vermoedelijk zeggen dat de paniek op de beurzen, verdampende spaartegoeden en de ontreddering en vertwijfeling die daar het gevolg van zijn, voortkomen uit het bouwen op schijnzekerheden en het vertwijfeld wegvluchten door de mens van zichzelf. De crisis en paniek zijn echter niet de oorzaak van de vertwijfeling, maar brengen de reeds aanwezige vertwijfeling aan het licht.
Maar ook het tegendeel van deze onmiddellijke mens, de gesloten mens die het liefst de eenzaamheid zoekt en die zich verre houdt van al deze drukdoenerij, verkeert in ernstige vertwijfeling. Zonder zich uit te spreken 'marcheert hij op de plaats', hij blijft rondjes draaien in zijn ergernis over de wereld. Ook hij wil vertwijfeld niet zichzelf zijn. Hier waarschuwt Kierkegaard voor de zelfmoord als uiterste uitweg.
In beide gevallen zal een vertwijfelde in eerste instantie over iets, een ding of een toestand, vertwijfeld raken, maar daarna over zichzelf. “Als bijvoorbeeld een heerszuchtig mens de leus 'of Caesar, of helemaal niets' hanteert en dan geen Caesar wordt, dan zal hij in vertwijfeling raken omdat hij nu niet meer kan verdragen zichzelf te zijn”, zegt Kierkegaard.

Menselijk kaartenhuis
Maar het is allemaal weinig opzienbarend, zegt Kierkegaard zelf sarcastisch, want “aan een mens die zichzelf kwijt raakt is vaak weinig te merken. Hij kan ogenschijnlijk mens zijn, bezig met het tijdelijke, trouwen, kinderen krijgen, geëerd zijn en in aanzien – en misschien is het in diepere zin niet te merken dat hij een zelf mist. Over zoiets wordt in de wereld weinig ophef gemaakt; want een zelf is iets waar in de wereld het minst naar gevraagd wordt, en het is gevaarlijker dan wat ook als je laat blijken dat je het hebt.”
Tegenover het verliezen van het zelf staat de actieve vertwijfeling van het vertwijfeld jezelf willen zijn. Hierbij is sprake van een oneindig zelfbewustzijn dat geen macht boven zich erkent. Hierbij onderscheidt Kierkegaard twee vormen: het handelend zelf en het lijdend zelf.
Het handelend zelf stelt zichzelf de wet en wil zichzelf steeds opnieuw uitvinden. Maar juist dit zichzelf steeds opnieuw uitvinden van zichzelf zorgt dat er geen zelf overblijft, en als hier de vertwijfeling toeslaat zal dit kaartenhuis roemloos ineen zakken.
Het lijdend zelf neemt zijn lijden op zich, maar koestert zijn 'doorn in het vlees' en wil daarvan ook niet verlost worden. Het vindt zijn zelf in het lijden en beroemd zich daarop.
In alle gevallen is de vertwijfeling een vlucht, een vlucht voor het zelf, een vlucht voor het absolute en ten diepste een vertwijfelde vlucht voor God.

Tegen het verburgerlijkte christendom
Want naast filosoof is Kierkegaard vooral de dominee, die niet ophoudt met zijn pogingen om het christendom van zijn tijd wakker te schudden. Kierkegaard wil het christendom in zijn idealiteit te beschrijven, schreef hij later in zijn dagboek.
Het geloof is niet gebaseerd op een ethische code of een verzameling regels van goed gedrag. Dat is de ethiek die alles en iedereen gelijk wil trekken. In het geloof staat juist de enkeling tegenover God, omdat die hem beoordeelt.
Juist het oordeel maakt de mens tot individu en brengt het bij zichzelf. Omdat de vertwijfeling het zelf juist bij zichzelf vandaan voert is de vertwijfeling zonde.
Het tegenovergestelde van zonde is niet deugd maar geloof. Geloof is dat het zelf zich in het zichzelf willen zijn doorzichtig grondt in God, de vertwijfeling voorbij. Christelijk geloof maakt van ieder mens een enkeling en zegt dan of dat je moet geloven in de zonde en de vergeving van zonden, of je moet ergeren. En het is deze ergernis die de grootste zonde is, de zonde tegen de Heilige Geest.
Maar juist het oordeel verheft de mens. Het christendom wil de mens door het geloof tot iets buitengewoons maken. Bij Kierkegaard is geloof niet voor de massa.

Geen opmerkingen: